schuchterheid
Uiterlijk
- schuch·ter·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuchterheid | - |
verkleinwoord | - | - |
de schuchterheid v
- het schuchter zijn
- angstvalligheid, bedeesdheid, beschroomdheid, bevangenheid, schroomvalligheid, schuwheid, verlegenheid, vreesachtigheid
- Het woord schuchterheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.