Naar inhoud springen

bez

Uit WikiWoordenboek

bez

  1. zonder
    «Bez dëtków»
    Zonder geld
  2. via, over, door
    «Darga szła bez las.»
    De weg liep door het bos.


bez

  1. zonder


bez

  1. zonder


[A] bez m

  1. m (plantkunde) vlier, Sambucus op Wikispecies heester die bessen draagt


[B] bez

  1. zonder
    «Poproszę kawę bez mleka.»
    Een koffie zonder melk, alsjeblieft.

bez

  1. genitief meervoud van beza
  1. Bronlink Weblink bron "*bazъ" in:
    Oleg Trubačóv (ed.)
    Etimologičeskij slovarʹ slavjanskix jazykov [Etymologisch Woordenboek van de Slavische talen]‎, deel 1 (1974), Nauka, Moskou, p. 172
  2. Bronlink Weblink bron "*bez" in:
    Oleg Trubačóv (ed.)
    Etimologičeskij slovarʹ slavjanskix jazykov [Etymologisch Woordenboek van de Slavische talen]‎, deel 2 (1975), Nauka, Moskou, p. 7
  3. “*bez(ъ)” in:
    Rick Derksen
    Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (2008), Brill, Leiden - Boston, p. 38


bez

  1. zonder, -loos
    «Bol bez peňazí.»
    Hij zat zonder geld.
  2. (wiskunde) minus
    «Osem bez troch je päť.»
    Acht minus drie is vijf.
  1. mínus
  1. s / so
  2. plus, s / so
  • byť bez bytu – dakloos zijn
  • byť bez práce / zamestnania – werkeloos zijn
  • byť bez rodičov – wees zijn
  • bez ohľadu na niečo – ongeacht wat dan ook


  • bez

[A] bez monbezield

  1. (plantkunde) vlier, Sambucus op Wikispecies heester die bessen draagt
  2. (plantkunde)(spreektaal) syringa
  1. šeřík monbezield
  1. rostlina v
  2. rostlina v

[B] bez + genitief

  1. zonder, -loos
    «Šel na procházku bez deštníku.»
    Hij maakte een wandeling zonder paraplu.
  2. (wiskunde) minus
    «Šest je sedm bez jedné.»
    Zes is zeven minus één.
  1. s / se, včetně
  2. a