Naar inhoud springen

Limburgs: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Alternatieve definities: Bronvervalsing verwijderd; wordt [geenszins] een dergelijke bewering gedaan in de gegeven literatuur. Zeer kwalijk.
Regel 109: Regel 109:
Het naast elkaar bestaan van deze definities maakt het problematisch om van 'het' Limburgs of van 'de' (ene) Limburgse taal te spreken waar het een veelheid van taalvarianten betreft, die bovendien volgens strikt taalkundige definities (geografisch) niet strikt zijn af te grenzen. Vanuit taalkundig oogpunt is de vraag of het Limburgs een eigen [[taal]] is of een [[dialect]] of groep dialecten, zodoende niet goed te beantwoorden; er zijn geen harde onderscheidende criteria tussen 'taal' en 'dialect'. Zowel vanuit het Nederlandse als vanuit het Duitse taalgebied bezien maken de Limburgse dialecten deel uit van een dialectcontinuüm, dat is een geleidelijke schaal (geografisch een waaier) van taalkenmerken die van de Midden-Duitse tot de Brabantse dialecten voeren. Historische reconstructie heeft in dit verband weinig zin, aangezien er vóór de zeventiende eeuw sowieso geen sprake was van een Nederlandse standaardtaal en in de loop der eeuwen geografische verschuivingen in de taalkenmerken optraden. Wel worden de [[Middelnederlands]]e dialecten doorgaans ingedeeld als [[Vlaams]], [[Brabants]], [[Hollands (dialect)|Hollands]], Limburgs en oostelijk Nederlands,<ref>Marijke van der Wal en [[Cornelis van Bree|Cor van Bree]], ''Geschiedenis van het Nederlands'', Houten 2008<sup>5</sup>:109</ref> maar aangezien ook "het" Middelnederlands een projectie terug in de tijd is van het huidige begrip "Nederlands", zegt ook die indeling niet heel veel over de huidige Limburgse dialecten.
Het naast elkaar bestaan van deze definities maakt het problematisch om van 'het' Limburgs of van 'de' (ene) Limburgse taal te spreken waar het een veelheid van taalvarianten betreft, die bovendien volgens strikt taalkundige definities (geografisch) niet strikt zijn af te grenzen. Vanuit taalkundig oogpunt is de vraag of het Limburgs een eigen [[taal]] is of een [[dialect]] of groep dialecten, zodoende niet goed te beantwoorden; er zijn geen harde onderscheidende criteria tussen 'taal' en 'dialect'. Zowel vanuit het Nederlandse als vanuit het Duitse taalgebied bezien maken de Limburgse dialecten deel uit van een dialectcontinuüm, dat is een geleidelijke schaal (geografisch een waaier) van taalkenmerken die van de Midden-Duitse tot de Brabantse dialecten voeren. Historische reconstructie heeft in dit verband weinig zin, aangezien er vóór de zeventiende eeuw sowieso geen sprake was van een Nederlandse standaardtaal en in de loop der eeuwen geografische verschuivingen in de taalkenmerken optraden. Wel worden de [[Middelnederlands]]e dialecten doorgaans ingedeeld als [[Vlaams]], [[Brabants]], [[Hollands (dialect)|Hollands]], Limburgs en oostelijk Nederlands,<ref>Marijke van der Wal en [[Cornelis van Bree|Cor van Bree]], ''Geschiedenis van het Nederlands'', Houten 2008<sup>5</sup>:109</ref> maar aangezien ook "het" Middelnederlands een projectie terug in de tijd is van het huidige begrip "Nederlands", zegt ook die indeling niet heel veel over de huidige Limburgse dialecten.


Daarnaast wordt er soms ook een pragmatisch onderscheid gemaakt, dat weliswaar weinig taalkundig is: dan worden alle Limburgse dialecten als Nederlands beschouwd die worden gesproken waar het Nederlands de officiële standaardtaal is, en alle Limburgse dialecten waar de standaardtaal [[Hoogduits]] is als Duitse dialecten. Zodoende wordt de staatsgrens, als politiek criterium, in feite ook de geografische grens tussen de dialecten.<ref group="noten">Een dialectkaart uit 1974 bijvoorbeeld, waarop het gehele Nederlandstalige gebied in kaart werd gebracht, nam ook het Limburgs op; te midden van de 28 dialecten neemt het de 17e plaats in, uit oogpunt van zijn afstand tot het Standaardnederlands. (Nr. 1, Zuid-Hollands, staat zeer dicht bij, nr. 28, Bildts, Stadsfries etc. zeer ver af van het Standaardnederlands.) Ook de ''[[Reeks Nederlandse Dialectatlassen]]'' bevat een deel ''Dialektatlas van Belgisch-Limburg en Zuid-Nederlands-Limburg'' (1962).</ref> De vraag of het Limburgs nu een (groep) dialect(en) is dan wel een "inheemse niet-dominante taal", is dan ook vooral een kwestie van [[taalpolitiek]].<ref>Rieks Smeets, Talen en taalpolitiek in de Europese Unie", in: Nicoline van der Sijs, red., ''Taaltrots. Purisme in een veertigtal talen'', Amsterdam/Antwerpen 1999:395</ref>
Daarnaast wordt er soms ook een pragmatisch onderscheid gemaakt, dat weliswaar weinig taalkundig is: dan worden alle Limburgse dialecten als Nederlands beschouwd die worden gesproken waar het Nederlands de officiële standaardtaal is, en alle Limburgse dialecten waar de standaardtaal [[Hoogduits]] is als Duitse dialecten. Zodoende wordt de staatsgrens, als politiek criterium, in feite ook de geografische grens tussen de dialecten.<ref group="noten">Een dialectkaart uit 1974 bijvoorbeeld, waarop het gehele Nederlandstalige gebied in kaart werd gebracht, nam ook het Limburgs op; te midden van de 28 dialecten neemt het de 17e plaats in, uit oogpunt van zijn afstand tot het Standaardnederlands. (Nr. 1, Zuid-Hollands, staat zeer dicht bij, nr. 28, Bildts, Stadsfries etc. zeer ver af van het Standaardnederlands.) Ook de ''[[Reeks Nederlandse Dialectatlassen]]'' bevat een deel ''Dialektatlas van Belgisch-Limburg en Zuid-Nederlands-Limburg'' (1962).</ref>
{{Zie ook|Zie ook [[Nederlandse dialecten#Indeling van de dialecten]]}}


==[[Taxonomie]] ==
==[[Taxonomie]] ==

Versie van 28 mrt 2023 08:43

Limburgs
Gesproken in Vlag van Nederland Nederland
Vlag van België België
Vlag van Duitsland Duitsland

Het overgrote deel van Belgisch en Nederlands-Limburg, de Platdietse streek (Provincie Luik) en aangrenzende gebieden in Noordrijn-Westfalen

Vitaliteit 4. Onveilig
Sprekers Circa 2 miljoen
Taalfamilie
Dialecten
Alfabet Latijns
Taalorganisatie Veldeke
Raod veur 't Limburgs
Taalcodes
ISO 639-1 li
ISO 639-2 lim
ISO 639-3 lim
Limburgs in kaart gebracht
Limburgs in kaart gebracht
Limburgs is geclassificeerd als "Vulnerable" door de UNESCO-wereldatlas van bedreigde talen.[1]
Limburgs is geclassificeerd als "Vulnerable" door de UNESCO-wereldatlas van bedreigde talen.[1]
Portaal  Portaalicoon   Taal

Limburgs (Limburgs: Limburgs, Limbörgs, Lèmbörgs) is de gemeenschappelijke naam voor een aantal onderling verwante taalvarianten die gesproken worden in het overgrote deel van zowel Belgisch- als Nederlands-Limburg. Deze Limburgse dialecten vormen de meest zuidoostelijke dialectgroep van het Nederlandse taalgebied.[2]

Het Limburgs kent geen standaardvorm, maar valt uiteen in meerdere varianten met eigen kenmerken.[3] De als Limburgs beschouwde dialecten zijn voor het overgrote deel Nederfrankisch van aard[4][5][6][7][8][9][10], evenals onder meer de Hollandse, Brabantse, Zeeuwse en Vlaamse dialecten.

In België worden de Limburgse dialecten sinds 1990 door de Franse gemeenschap effectief als inheemse regionale taal erkend.[11][12][13] In Nederland is het Limburgs sinds 1997 erkend als regionale taal.[14]

Definitie

Het Limburgs-Nederrijnse dialectcontinuüm.

Er bestaan diverse definities van het Limburgs en het vaststellen van het precieze Limburgse spraakgebied is afhankelijk van welke definitie gebruikt wordt. Binnen de Nederlandse taalkundige traditie worden zo bijvoorbeeld de Zuid-Limburgse dialecten traditioneel gezien als Nederfrankische (c.q. Oostnederfrankische) variëteiten met een Middelduitse invloed, dan wel als een groep van overgangsdialecten tussen het Neder- en Middelfrankisch.[15][16]

Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal-Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands

De term 'Limburgs' slaat puur taalkundig op de Nederfrankische variëteiten die worden gesproken tussen de Benrather linie (maken/machen) en de Uerdinger linie (ik/ich). Deze dialecten worden hoofdzakelijk gekenmerkt door een gedeeltelijke deelname aan de Tweede Germaanse klankverschuiving, die zich in afnemende mate vanuit het zuidoosten naar het noordwesten heeft verbreid. Een ander belangrijk kenmerk is het betekenisonderscheidend gebruik van stoot- en sleeptonen, beide unieke ontwikkelingen binnen het Nederfrankisch.

In het dagelijks taalgebruik wordt met de geografische term Limburgs onder meer verwezen naar alle dialecten van Belgisch en Nederlands-Limburg als zodanig, hoewel niet elke taalvariëteit in deze gebieden ook in taalkundig opzicht Limburgs te noemen is. Zo worden de dialecten in het noorden van Nederlands-Limburg weliswaar Noord-Limburgs genoemd, maar taalkundig worden deze dialecten gerekend tot de zuidelijk-centrale groep, waar ook het Brabants onder valt. Een andere in de dialectologie gebruikelijke opdeling van deze dialecten is onder de noemer "Kleverlands", samen met de aangrenzende dialecten in Duitsland (het Land van Kleef).

Ook in het westen van Belgisch-Limburg worden dialecten gesproken die taalkundig tot het Brabants behoren (met de Uerdinger linie als uiterste isoglosse van het Limburgs), terwijl in Nederland de dialecten in het uiterste zuidoosten van Noord-Brabant taalkundig juist weer Limburgs zijn. Verder behoren het Kerkraads, het Bocholtzer en het Vaalser dialect – tongvallen die worden gesproken in het zuidoosten van Nederlands Limburg – in taalkundig opzicht tot het Ripuarisch, hoewel ze met name door de sprekers zelf vaak gewoon Limburgs genoemd worden.[17] [18]

Dialectgroepen binnen Nederlands-Limburg

De vijf dialectgroepen in Nederlands-Limburg zijn te onderscheiden door verschillende isoglossen.

Isoglosse Kleverlands Mich-Kwartier Centraal-Limburgs Oost-Limburgs Oost-Limburgs-Ripuarisch West-Ripuarisch
(mij/mich) mij / meej mich
Uerdinger linie (ik/ich) ik ich / iech
Panninger linie (s/sj) stad sjtad
(lik/lich) ieërlik / ierlik ieërlich / ierlich
Benrather linie (maken/machen) make mache

Sprekers

Het gebruik van de Limburgse dialecten neemt in zowel de beide Limburgen als het aangrenzende Rijnland per generatie af.[19]

In 2021 bleek uit onderzoek van Veldeke Limburg, dat 67% van de inwoners van Nederlands-Limburg aangaf vloeiend Limburgs te spreken. Wel waren er opvallende discrepanties naar leeftijd, zo sprak in de jongst gemeten leeftijdsgroep (18-34 jaar) slechts 52% vloeiend dialect. Meer dan de helft van de Limburgers verwachtte dat het gebruik van de Limburgse dialecten in de toekomst zal afnemen, slechts 4% meende dat het zal toenemen.[20]

Naast het Algemeen Nederlands spraken in 2003 ongeveer 57% van de Limburgse ouders Limburgs met elkaar, het percentage dat ook met hun kinderen Limburgs sprak lag iets lager. Dit laatste komt overeen met eerdere onderzoeken uit de jaren 90, waaruit bleek dat ouders het gepaster te vonden Algemeen Nederlands met hun kinderen te spreken.[21] Binnen Nederland is het dialectgebruik in Limburg relatief het hoogst.[22] In streken die te maken hebben gehad met sterke migratiestromen uit overige delen van Nederland, zoals Limburgse mijnstreek, is het gebruik van het lokale dialect echter verzwakt. Het stadsdialect van Heerlen draagt hiervan het duidelijkst de sporen, hoofdzakelijk veroorzaakt door de hogere sociaaleconomische status van de Algemeen-Nederlandssprekende migranten in de eerste helft van de 20ste eeuw.[23] In Westelijk Zuid Limburg en Midden-Limburg wordt relatief het meest Limburgs gesproken.[24]

In Belgisch-Limburg bleek uit diverse onderzoeken eveneens een verband tussen leeftijd en het percentage van de Limburgers dat dialectspreker is. Zo bleek 42% van de inwoners van Bilzen (gelegen tussen Hasselt en Maastricht) nog dialect te spreken, maar fluctueerde dit percentage significant naar leeftijd. Uit de groep boven de 55 jaar sprak 60% dialect, tussen de 25 en 54 daalde dit percentage naar iets meer dan 40% en bij de groep onder de 25 jaar sprak slechts 11% het plaatselijke dialect.[25]

Ook in het Rijnland daalt het aantal dialectsprekers sterk.[26] Bovendien zijn de dialecten aan weerszijde van de landsgrens sinds het einde van 19e eeuw onder invloed van het Standaardduits en Standaardnederlands uit elkaar aan het groeien. In 1995 werd geconcludeerd dat dialectsprekers uit Duitsland en Nederlands, tenzij zij alleen over heel beperkte onderwerpen spraken die voldoende besproken konden worden door middel van de oude woordenschat, de dialectsprekers van over de grens niet langer zonder enige kennis van de andere standaardtaal met elkaar konden spreken.[27]

Classificatie

Alternatieve definities

Zie ook Status
Verbreiding van het Limburgs volgens verschillende definities.[28]

Afhankelijk van de criteria die gehanteerd worden, wordt Limburgs in verschillende (gedeeltelijk overlappende) gebieden gesproken:

1. Politieke (en dus niet-taalkundige) definitie: Limburgs is alle streektaal die binnen de provinciegrenzen van de beide Limburgen wordt gesproken. Deze politiek-bestuurlijke definitie bevat dus ook Brabantse en Kleverlandse dialecten.
2. Limburgs volgens de sociaal-taalkundige methode van Jo Daan (1969), die de associatieve pijltjesmethode van het Meertens Instituut gebruikt en daarmee aangeeft wat de taalgebruikers zelf als 'Limburgs' ervaren. Men zou kunnen spreken van een sociaalpsychologische definitie.
3. Zuid-Nederfrankisch, de isoglossendefinitie tussen de Uerdinger en Benrather linies volgens Wenker (1877), Schrijnen (1902,1907) en Goossens (1965).
4. De dialecten tot de westelijke grens van tonaliteit, zijnde de grootste lexicale afstand van het Standaardnederlands (Hoppenbrouwers, 2001)
5. 'Karolingisch-Frankisch' volgens Wintgens (1998) en Frins (2009), het 'Drielanden-Limburgs', dat ook een gedeelte van het Ripuarisch in Duitsland bevat.

Het naast elkaar bestaan van deze definities maakt het problematisch om van 'het' Limburgs of van 'de' (ene) Limburgse taal te spreken waar het een veelheid van taalvarianten betreft, die bovendien volgens strikt taalkundige definities (geografisch) niet strikt zijn af te grenzen. Vanuit taalkundig oogpunt is de vraag of het Limburgs een eigen taal is of een dialect of groep dialecten, zodoende niet goed te beantwoorden; er zijn geen harde onderscheidende criteria tussen 'taal' en 'dialect'. Zowel vanuit het Nederlandse als vanuit het Duitse taalgebied bezien maken de Limburgse dialecten deel uit van een dialectcontinuüm, dat is een geleidelijke schaal (geografisch een waaier) van taalkenmerken die van de Midden-Duitse tot de Brabantse dialecten voeren. Historische reconstructie heeft in dit verband weinig zin, aangezien er vóór de zeventiende eeuw sowieso geen sprake was van een Nederlandse standaardtaal en in de loop der eeuwen geografische verschuivingen in de taalkenmerken optraden. Wel worden de Middelnederlandse dialecten doorgaans ingedeeld als Vlaams, Brabants, Hollands, Limburgs en oostelijk Nederlands,[29] maar aangezien ook "het" Middelnederlands een projectie terug in de tijd is van het huidige begrip "Nederlands", zegt ook die indeling niet heel veel over de huidige Limburgse dialecten.

Daarnaast wordt er soms ook een pragmatisch onderscheid gemaakt, dat weliswaar weinig taalkundig is: dan worden alle Limburgse dialecten als Nederlands beschouwd die worden gesproken waar het Nederlands de officiële standaardtaal is, en alle Limburgse dialecten waar de standaardtaal Hoogduits is als Duitse dialecten. Zodoende wordt de staatsgrens, als politiek criterium, in feite ook de geografische grens tussen de dialecten.[noten 1]

Linguïstische taxonomie

Een linguïstische taxonomie van de Limburgse dialecten (naar Belemans, Kruijsen en Van Keymeulen, 2004)[30]


Zuidelijk-Centrale groep (tussen jij/gij-isoglosse, Uerdinger linie en Gete-linie)


Zuid-Nederfrankisch (Limburgs) (tussen Uerdinger linie en Benrather linie)



Ripuarisch

Geschiedenis

De Nederlandse traditie van de historische taalkunde deelt het Limburgs chronologisch in onder het Oudnederfrankisch (specifieker Oudoostnederfrankisch) en het Middelnederlands.[31][32][33][34]

In het Oudnederlandse taalgebied ontstond rond de 8e eeuw een scheiding, doordat deze taal in het zuidoosten van het huidige Nederlandse taalgebied onder invloed van het Merovingische en vooral ook het Karolingische hof kwam. Het zwaartepunt hiervan lag rondom Aken, Luik en Keulen. Hier werden echter geen Oudnederlandse, maar Oudhoogduitse dialecten gesproken. Secundaire centra waren in die tijd Maastricht en Tongeren, plaatsen die wel in het Limburgse taalgebied lagen.

In het Oudnederlandse taalgebied bevonden zich destijds − zeker na de ondergang van Dorestad in het midden van de 9e eeuw − geen steden die het politiek-economische belang (en het bijbehorende prestige) van deze nederzettingen konden evenaren, een situatie die zich tot de opkomst van de Vlaamse steden in de late 10e en vroege 11e eeuw zou handhaven. Hierdoor vond er, in het bijzonder langs de Rijn en de Maas, een verspreiding plaats van bepaalde Hoogduitse kenmerken onder de oostelijke Oudnederlandse dialecten. De voornoemde ontwikkelingen worden ook wel de Keulse expansie genoemd. Een specifiek voorbeeld is de aanwezigheid van de ik-ich-isoglosse (een kernmerk van de Tweede Germaanse klankverschuiving) in Middelnederlandse vormen van het Limburgs, terwijl deze verschuiving van ik naar ich in het Oudoostnederlands (de directe voorloper van de huidige dialecten in Midden- en Zuid-Limburg) nog niet had plaatsgevonden. Uit deze periode dateren ook de Wachtendonckse Psalmen, die in deze taal zijn geschreven.[35]

Met de dominantie van de Brabantse dialecten (de Brabantse expansie) volgde een ontwikkeling in omgekeerde richting met typisch Middelnederlandse klankontwikkelingen − zoals eindklankverscherping, assimilatie en klinkerreductie − die zich langs de afnemende Hoogduitse invloeden doorzetten. Desalniettemin, en ondanks het feit dat de plaatselijke woordenschat vrijwel geheel Nederfrankisch van aard bleef, is het Limburgs uit deze periode over het algemeen te onderscheiden van de overige tot het Middelnederlands gerekende hoofdgroepen (het Hollands, Vlaams, Brabants en Oost-Middelnederlands).[noten 2]

De vroege middeleeuwen eindigden met nieuwe ontginningen, bevolkingsgroei en een sterk verbeterde infrastructuur die interactie over langere afstanden makkelijker maakten. Onder de invloed van een politieke en territoriale expansie van de Brabantse hertogen na de Slag bij Woeringen (1288) heroriënteerde de Limburgse regio zich in deze periode. Het oude hertogdom Limburg, het graafschap Dalhem en het huidige Nederlands Zuid-Limburg stonden als de zogeheten Landen van Overmaas nu onder bestuur van het hertogdom Brabant. In plaats van dat men zich bleef richten op de nabijgelegen Duitse steden verschoof het zwaartepunt van de economische en culturele betrekkingen naar het westen, waar de bloeiende Brabantse steden, en verderop in Vlaanderen Gent, Brugge en Ieper lagen. Daardoor was in deze gebieden de Brabantse schrijftaal in de eeuwen daarna dominant. De overname van Brabantse kenmerken vond eerst en vooral plaats in de dialecten in het huidige Belgisch-Limburg. Enkele uitzonderingen zijn Maastricht en Weert, die als huidige Nederlands-Limburgse steden ten westen van de Maas liggen en daarom historisch en taalkundig gezien meer overeenkomsten met Belgisch-Limburg hebben. Maastrichts en Weerts worden dan ook meestal samen met de Belgisch-Limburgse dialecten Tongers en Genks in de Centraal-Limburgse dialectengroep geplaatst.[36]

Toen rond het begin van de 16e eeuw de eerste verregaande pogingen werden gedaan om het Nederlands te standaardiseren, was de basis daarvan vooral het Brabants. Toen tijdens de Tachtigjarige Oorlog Antwerpen viel, verschoof het culturele, politieke en economische zwaartepunt naar de Noordelijke Nederlanden, in het bijzonder het gewest Holland. Het gevolg was dat het Hollands, echter op basis van het Brabants, een grote invloed kreeg op de vorming van de Nederlandse standaardtaal, meer in het bijzonder op de uitspraak. Hierdoor zijn er tegenwoordig relatief weinig sporen van de Limburgse dialecten terechtgekomen in de Nederlandse standaardtaal.

Het huidige Nederlands-Limburg werd begin 19e eeuw pas als laatste provincie toegevoegd aan het nieuw gevormde Koninkrijk der Nederlanden. Tot ca. 1900 bleven Duits en Frans er nog de belangrijkste talen, naast de plaatselijke dialecten.[37]

De oudste in een Limburgs dialect geschreven teksten dateren uit de 19e eeuw. Een voorloper is het in het Maastrichts geschreven Sermoen euver de Weurd ("Preek over de woorden") uit 1729. Het eerste gedrukte Nederlands-Limburgse woordenboek verscheen in 1884. Pioniers van het in kaart brengen van de Limburgse dialecten waren de Leuvense, maar in Maastricht geboren en opgegroeide hoogleraar Pieter Willems (1840-1898) en de Utrechtse, later Nijmeegse hoogleraar Jos. Schrijnen (1869-1938). Zij deden hun onderzoeken vooral aan de hand van schriftelijke enquêtes. In 1939, ruim vijftig jaar na het onderzoek van Willems, toonde de Brabantse dialectoloog Toon Weijnen (1909-2008) aan dat de onderlinge verschillen tussen de Nederlands-Limburgse dialecten waren afgenomen, mogelijk veroorzaakt door de grotere mobiliteit.[38]

In de 20e eeuw ontstond er, mede door de opkomst van radio en televisie als nieuwe media, een groot verschil tussen de mate waarin dialect gesproken wordt in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het Zuid-Nederfrankisch dialect terrein aan het Verkavelingsvlaams, in Duitsland werd er steeds meer het Rijnlands regiolect gesproken.[39] In Nederlands-Limburg bleef het aantal dialectsprekers lange tijd redelijk constant, mede door het gebruik van dialect op de regionale radio en tv. Uitzonderingen zijn Heerlen, waar het Heerlens Nederlands het plaatselijke dialect grotendeels heeft vervangen, en Maastricht, waar door de komst van de Universiteit Maastricht (met een grote populatie buitenlandse studenten en medewerkers) het Maastrichts terrein heeft verloren.

Veel sprekers van het Limburgs ervaren dat als hun eerste taal, waarnaast het Standaardnederlands als tweede taal een maatschappelijke vereiste is.[40][41]

Toonaccent

Zie Stoottoon en sleeptoon voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De Limburgs-Ripuarisch-Moezelfrankisch-Luxemburgse tonaliteit. Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van wat linguïstisch soms als hoofdkenmerk van het Limburgs wordt gezien: het betekenisdragend verschil a.h.v. toonhoogte.
Tweetalig straatnaambord in Maastricht[relevant?]
Tweetalig plaatsnaambord in Roermond[relevant?]
Tweetalig plaatsnaambord in Epen[relevant?]

Stoot- en sleeptonen

Evenals de naburige Ripuarische variëteiten maken sommige Limburgse dialecten gebruik van een verschil in toonhoogte als distinctief kenmerk, dat wil zeggen om een verschil in betekenis uit te drukken.[42] Het Limburgse woord bein kan bijvoorbeeld zowel 'been' (enkelvoud) als 'benen' (meervoud) betekenen. Deze woorden verschillen alleen in de toonhoogte waarop ze worden uitgesproken: het enkelvoud heeft een hoge vlakke sleeptoon, het meervoud een dalende stoottoon. Door een andere toon kan men in heel veel Limburgse dialecten een woord een andere betekenis geven: wies met sleeptoon uitgesproken betekent ‘verstandig’, maar met stoottoon ‘melodie’.[43] Toonverschillen worden in het Limburgs verder onder andere gebruikt om verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord te maken, maar ook om woorden te onderscheiden die in het Nederlands gelijkluidend zijn. Zo wordt in veel Limburgse dialecten het voorzetsel bij onderscheiden van de naam van het insect doordat de eerste een sleeptoon heeft en de tweede een stoottoon. Een ander goed voorbeeld van deze tonaliteit zijn de Maastrichtse woorden voor 'steen' en 'stenen'. Deze worden allebei geschreven als stein. Alle klanken zijn bij beide woorden hetzelfde, alleen is de ei onderhevig aan tonaliteit:[noten 3]

Eine stein [ʃtɛ́íːn²]? 'een steen'; hierin is de ei-tweeklank lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
Twie stein [ʃtɛ́ìn¹]? 'twee stenen'; hierin is de ei-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.

Limburgs is net als bijvoorbeeld het Lets, Servo-Kroatisch, Sloveens en Zweeds geen echte toontaal, maar een taal met toonaccent. De noordelijke isoglosse van het gebied waar tweetonigheid voorkomt ligt over Weert, onder Meijel en met een bochtje over Venlo en Arcen heen. Venray ligt dus buiten dat gebied; mede daarom wordt het Venrays meestal niet tot het Limburgs, maar tot de Brabants-Limburgse overgangsdialecten gerekend. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over Budel en Maarheeze heen en snijdt ze Lommel, de neus van West-Limburg en het gebied rond Sint-Truiden af.

Zo scherp als ze vaak getekend wordt is de grens in werkelijkheid niet. Bijna steeds is er buiten het tonaliteitsgebied een strook waar men de twee tonen wel kent, maar waar ze niet in oppositie gesteld worden (dus geen betekenisverschil uitmaken). Ook zijn er gebieden waar de twee tonen de kwaliteit van de klinkers zelf zo hebben veranderd, dat de woorden die oorspronkelijk alleen door sleeptoon en stoottoon uit elkaar gehouden werden nu steeds andere klinkers hebben. Dit vindt men ten zuiden van Maastricht (in de gemeenten Riemst en Eijsden-Margraten), en ook het Weerts heeft zijn toonoppositie ingeruild voor een oppositie tussen verschillende klinkers.

Onderzoek van José Cajot uit 2001 wees uit dat in enkele dialecten ten zuidwesten van Maastricht het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet langer distinctief is en dat in Belgisch-Limburg het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet meer bestaat in het dialect van Riemst.[44]

Oorsprong van de tonaliteit

Er bestaan verschillende theorieën over de precieze manier waarop dit verschijnsel in het Limburgs is ontstaan. In het algemeen is men het er wel over eens dat de oorsprong in het spraakgebied in en rond Keulen gezocht moet worden. Een mogelijke verklaring is dat het toonverschil is ontstaan toen in de Middeleeuwen in het Keulse dialect in sommige woorden de sjwa aan het eind wegviel. Deze verklaring is echter problematisch; woorden die nu een stoottoon hebben, zouden op deze manier eerder een sleeptoon hebben moeten krijgen als gevolg van de grotere lettergreeplengte. Een recentere en iets meer voor de hand liggende verklaring is dan ook, dat de Limburgse sleeptoon oorspronkelijk een imitatie is van de gedeeltelijke klinkerverlenging in het enkelvoud van sommige woorden die in de aangrenzende Ripuarische dialecten plaatshad. In de uitspraak van woorden als Tal werd een volledige klinkerverlenging - zoals die in de Duitse standaardtaal wel plaatsvond - in Keulen en omgeving vermoedelijk gemeden, omdat in deze zelfde dialecten de eindsjwa van het meervoud toen net was verdwenen. Enkel- en meervoud zouden zo anders volledig zijn samengevallen. Deze verklaring wordt des te aannemelijker doordat de articulatie van de aldus ontstane halflange klinker in het enkelvoud heel dicht komt bij wat nu de sleeptoon heet.[45]

Fonologie

Klankinventaris

Het klinkerarsenaal vertoont grote overeenkomsten met de Nedersaksische dialecten, in het bijzonder het Achterhoeks, het Twents en het Drents.[bron?] Het hier gestelde heeft geen betrekking op de West-Limburgse dialecten. De spelling in het overzicht is de Veldekespelling.

Korte klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a kat als in het Ndl. /ɑ/
e bel tussen Ndl. a en e /æ/
e de sjwa /ə/
è sjtèl tussen Ndl. e en i /ε/
i hin ("kip") als in het Ndl. /ı/
o kop als in het Ndl. /ɔ/
ó sjtóp ("stoep") geronde en meer gesloten o /o/
ö dörp als de oe in het Fr. oeuf /œ/
u un ("ui") als in het Ndl. /ʏ/

Lange klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a(a) aaf ("af") als in het Ndl. /a:/
ae gaere ("graag") tussen aa in paar en ai in fair in /æ:/
ao maon ("maan") benadert de oo uit oor /ɒ:, ɔ:/
äö sjäöp ("schapen") als de oe uit het Fr. soeur (lange ö) /œ:/
ee leef ("lief") Ndl. ee zonder naslag /e:/
èè/ei trèèn ("trein")* als de è uit het Fr. mère /ε:/
eu geut ("goot") Ndl. eu zonder naslag /ø:/
ie wies ("wijs") als in het Ndl.; dikwijls langer /i(:)/
oe hoes ("huis") als in het Ndl.; dikwijls langer /u(:)/
o(o) good ("goed") Ndl. oo zonder naslag /o:/
uu kruus ("kruis") als in het Ndl.; dikwijls langer /y(:)/

*: De klank èè komt maar beperkt voor (komt in Maastricht relatief gezien vaker voor, en wordt daar geschreven als "ei"), als dialectische variant op ei/ij.

Tweeklanken

NB: Veel van deze tweeklanken komen slechts in een beperkt aantal dialecten voor; sommige sluiten elkaar uit (dat wil zeggen: komt de ene tweeklank voor, dan kan de andere, daarop lijkende klank niet optreden). Dit is het geval met de ieë, en , met de oeë, oa en wa en met de , en .

Ook valse diftongen (als aw en ej) zijn opgenomen.

klank voorbeeld uitspraak IPA voorkomen
aaj vlaaj ("vlaai") aa met j [a:j]? vrij algemeen
aoë raoëd ("raad") ao met naslag [ɒ:ə]? Midden-Heuvelland
äöj dräöj ("draden") äö met j [œ:i]? vrij algemeen in NL-Limburg
au paus als in het Ndl. [ɑu]? algemeen
aw klaw ("klauw") a met halfvocaal w [ɑw]? vrij algemeen
ei, ij bein ("been") als in het Nederlands [εi]? algemeen
eie beier ("bier") vloeiende overgang ei naar sjwa [εiə]? Sittards
ej hej ("had", conj.) e met j [æj]? vrij algemeen
ew vewke ("vouwtje") e met halfvocaal w [æw, εw]? vrij algemeen, maar niet frequent
ieë Wieërt ("Weert") ie met naslag [i:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
hièr ("heer") vloeiende overgang i naar è [iε]? Valkenburg e.o.
kjès ("kaas") valse tweeklank; lijkt op [jε]? Meerssen e.o.
i-j bi-j (''bij'') als de korte ''i'' en een ''j'' aan elkaar, komt vaak voor bij

woorden die in het Nederlands een ij of ei zijn; lijkt op ej

[ı:j] Weert e.o
oa sjoan ("mooi") vloeiende overgang o naar a [ɔɑ]? Valkenburg en Geleen e.o.
oea sjoeal ("school") oe met a-naslag [u:ɑ]? o.a. Montfort
oeë broeëd ("brood") oe met naslag [u:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
oj mojl ("bek") o met j [ɔj]? vooral Maastricht
ou oug ("oog") als in het Ndl., vaak richting ow [ɔu, ɑu]? algemeen
kuël ("kool [plant]") uu met naslag [y:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
huèr ("hoor") u gevolgd door è [yε]? Valkenburg en Geleen e.o.
ui huid ("hoofd") als in het Nederlands, maar met j-naslag yi]? algemeen, maar weinig frequent
wa dwad ("dood") valse tweeklank, lijkt op oa [wɑ]? Meerssen e.o.
wjè grwjètsj ("trots") valse tweeklank, lijkt op [wε]? Meerssen e.o.

Umlaut

Zoals hierna toegelicht zal worden komt in alle Limburgse dialecten veel umlaut voor, gewoonlijk met een grammaticale achtergrond. Er zijn vaste umlautpatronen, hieronder gegeven en toegelicht aan de hand van een verkleinwoord.

klank voorbeeld
a > e man - menneke
aa > ae aap - aepke
ao > äö haor ("haar") - häörke
o > ö pot - pötje
ó > u sjtóp - sjtupke
oe > uu hoes - huuske
ou > ui droum ("droom") - druimke

In sommige dialecten is de umlaut van aa in bepaalde of zelfs alle gevallen verschoven naar de ee (vb. Maastrichts aap - eepke i.p.v. aepke)

Medeklinkers

Mouilleringsgebied in Nederlands- en Belgisch-Limburg.

Deze wijken belangrijk minder van het Nederlands af dan de klinkers. Om die reden zullen slechts de bijzondere klanken hier worden weergegeven.

klank voorbeeld uitspraak
ch ach(t) ("acht") stemloze velare fricatief ("zachte g")
g good stemhebbende velare fricatief
gk zègke ("zeggen") g als in En., Du. of Fr.
r raad ("wiel") keel-r, behalve rond Stein en Neer
w wae(m) ("wie") een halfvocaal, tussen Ndl. en En. w in

In het gebied tussen Weert, Reuver, Bocholt en Sittard komt bovendien mouillering voor. Dat wil zeggen dat de t en de d aan het eind van een woord vaak wat palataler worden uitgesproken, namelijk als tj en dj. De eindklank -nt/nd kan dan ook in -nj veranderen; Roermondenaren noemen hun stad bijvoorbeeld Remu(u)nj.

T-deletie

De meeste Limburgse dialecten kennen t-deletie, het verschijnsel dat de t wegvalt na de medeklinkers ch, f, g, k, p en s. Bij een m en een ng is assimilatie vereist tot p resp. k. In andere dialecten wordt de t (vaak gemouilleerd, zie boven) wel uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Weerts of de westelijke 'Dommellandse' dialecten (Pelt, Achel).

Regressieve assimilatie

Waar in het Nederlands progressieve assimilatie heerst, doet het Limburgs in veel gevallen aan regressieve assimilatie. Dat wil zeggen dat een harde (stemloze) medeklinker in een zachte (stemhebbende) verandert als er een klinker of zachte medeklinker op volgt. Woordgroepen als "pak aan" worden door een Limburger - vaak ook in zijn Nederlands - als "pagk aan" uitgesproken. (Dit geldt ook in het Luxemburgs en in de centraal-westelijke dialecten van het Duits.) Een veel duidelijker voorbeeld vindt men in de vervoeging van zwakke werkwoorden: de kofschip-regel is in het Limburgs volkomen onbekend, alle zwakke werkwoorden vormen hun verleden tijd met het achtervoegsel -de. Als de voorgaande stammedeklinker stemloos is, wordt hij stemhebbend. Make ("maken") heeft dus als verleden tijd maagkde, vatte wordt vadde (in de meeste gevallen, soms wordt het "maagket" of "vattet").[46]

De regressieve assimilatie wordt in het Limburgs niet uitgeschreven.

Grammatica

Woordgeslachten en lidwoorden

De bepaalde lidwoorden zijn afgeleid van de aanwijzende voornaamwoorden: dae voor het mannelijk, die voor het vrouwelijk en het meervoud en dat (of dèt) voor het onzijdige geslacht. In hun lidwoordfunctie worden die gewoonlijk verkort. Het lidwoord voor mannelijke woorden is de, in het noorden en westen (tot aan Maastricht) vaak d'n voor sommige klanken (zie bdht-klinkerregel). In het Heuvelland zegt men d'r. Het lidwoord voor vrouwelijk en meervoud is altijd de en het onzijdige lidwoord (tevens voor alle verkleinwoorden) is 't. Achter een voorzetsel gebruikte men vroeger vaak g'nne of g'n. Deze vorm komt nog voor in straat- en huisnamen: i g'nne caffie (in het café, in het Limburgs mannelijk); a g'n keerk (nabij de kerk); a g'n ing (aan het eind, aan de rand van het dorp). Thans is dit alleen nog in het oostelijke Heuvelland in levendig gebruik.

Het onbepaalde lidwoord is gebaseerd op het telwoord ein (net als in het Nederlands). Het heeft als vormen eine(n) voor het mannelijk, ein voor het vrouwelijk en ei voor het onzijdig geslacht. Bij de onzijdige vorm vindt dus n-apocope plaats. In veel dialecten is dit verschijnsel onder invloed van het Nederlands echter bezig te verdwijnen of al verdwenen. Bovendien wordt de -n niet afgekapt als er een klinker op volgt. Onbetoond worden de vormen 'ne(n), 'n en e.

Meervoudsvorming

Een regelmatig meervoud krijgt de uitgang -e, dit geldt voor alle drie de geslachten. Het meervoud van lepel bijvoorbeeld luidt in het Limburgs lepele. Meervouden op -s komen ook voor, maar niet zo vaak als in het Nederlands. Bij woorden op -er, verkleinwoorden en veel Franse leenwoorden wordt de -s wel gebruikt. Echter in bijvoorbeeld het Vaalser dialect is het meervoud van huusje (huisje) huusjere).

Veel onregelmatige meervouden, met name van mannelijke woorden, worden gevormd door middel van umlaut: appel - eppel, man - men, sjtool ("stoel") - sjteul, voot ("voet") - veut. Heeft het woord in het enkelvoud een sleeptoon, dan verandert deze in het meervoud in een stoottoon. Ook het meervoud van sommige vrouwelijke en onzijdige woorden wordt op een dergelijke manier gevormd: bank - benk; book ("boek") - beuk. In de westelijke dialecten kan een eind-d of -t in een -j veranderen, bijvoorbeeld in het Maastrichtse draod - dräöj (Roermonds: draod - dräöd).

Onzijdige woorden hebben vaak een meervoud op -er; dit komt veel vaker voor dan -eren in het Nederlands. Het is zodoende niet alleen kind(j) - kinder/kinjer/kinger en blaad - blaojer, maar ook dörp ("dorp") - dörper, glaas ("glas") - glazer en sjtök ("stuk") - sjtökker.

Het meest in het oog springende meervoud is echter dit type meervoud dat alleen van zijn enkelvoud te onderscheiden is door verandering van toon. Het enkelvoud heeft de sleeptoon, het meervoud de stoottoon. Volgens eus mojertaol, een beschrijvende grammatica van het Maastrichts, zijn er in dat dialect tien woorden die deze manier van meervoudsvorming kennen: bein ("been"), berg, derm ("darm"), erm ("arm"), körf ("mand"), peerd ("paard"), stein ("steen"), vörm ("vorm"), weeg ("weg") en wörm ("worm"). Veel dialecten kennen meer van dat soort paren, andere juist minder. Bij verke ("varken") verandert het meervoud zelfs niet eens van toon. Een soort meervoud dat hier zeer op lijkt is rink ("ring") - ring, maar hier verandert behalve de toon ook de slotklank.

Verkleinwoorden

Verkleinwoorden worden in de meeste gevallen gevormd met het suffix -ke, zoals in het Brabants. Na een d of een t volgt de uitgang -je, in sommige dialecten -sje. Zoals reeds hierboven aangegeven krijgen verkleinwoorden consequent umlaut op de beklemtoonde medeklinker, indien dat mogelijk is. Dit gebeurt ook in vreemde woorden, en zelfs nog rigoureuzer dan in bijvoorbeeld het Duits. Onderzoek van Pierre Bakkes leverde op dat het woord radio in het Roermonds zelfs twee umlauten kreeg: raedieuke, omdat er een bijklemtoon ligt op de laatste o.

Er zijn slechts enkele onregelmatige verkleinwoorden. Kind(j) wordt kinneke of kiendje, "een beetje" kan behalve e bitje ook e bitteke zijn. In sommige dialecten hebben klankinterne processen voor meer gevallen gezorgd die zich niet aan de regels houden. Zo maakte diftongering in het Maastrichts dat het verkleinwoord van hoes huiske werd (en niet huuske bleef, zoals oostelijker), en werd door ontronding het Hasseltse boek ("boek") tot biekske (niet *buukske, wat het ooit geweest moet zijn).

Oude naamvalsvormen

Het Limburgs onderscheidt in principe vier naamvallen: nominatief, genitief, datief en accusatief. Verder zijn er nog enkele sporen van de instrumentalis, de locatief en de vocatief.[bron?]

Instrumentalis

De instrumentalis komt nog in één geval voor, namelijk met dèstö (dèstö baeter, 'des te beter') en is verder vervangen door de datief.

Vocatief

De vocatief is een dode naamval, die ontstond door verzwakking van woorden in een uitroep. Hij komt nog bij een tiental woorden voor. De bekendste vormen zijn hèr (van hieër, 'heer'), miens ('meneer', van miensj, 'man/mens') en vrèwme ('mevrouw', van vrówmès, 'vrouw'). De vocatief is voor de rest vervangen door de nominatief/accusatief.

Locatief

Een overblijfsel van de locatief vindt men nog in heives ('naar huis'). Heim wordt in op heives a vervoegd.

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden worden in de meeste Limburgse dialecten op een geheel andere manier verbogen dan in het Nederlands. Alleen in Venlo e.o. is eenzelfde systeem in gebruik als in het Nederlands.

Het Limburgs maakt geen verschil tussen sterke en zwakke verbuiging. In het Nederlands dient na aanwijzende voornaamwoorden en bepaalde lidwoorden ook bij onzijdige woorden een -e toe te voegen ("dat oude huis"), terwijl er bij onbepaalde lidwoorden en afwezigheid van lid- of voornaamwoorden bij het onzijdig die -e moet weglaten ("een oud huis"). In het Limburgs daarentegen is het in alle gevallen verplicht om bij onzijdige woorden in het enkelvoud geen uitgang aan te plakken.

Dat awd hoes
'n Awd hoes

Er bestaan twee klassen bijvoeglijke naamwoorden. Leden van de eerste klasse krijgen als ze bij een mannelijk zelfstandig naamwoord horen een uitgang -e(n) (de -n verschijnt onder dezelfde omstandigheden als eerder bij het lidwoord besproken), bij vrouwelijke en meervoudige woorden een uitgang -e, en bij onzijdige woorden geen uitgang. Als voorbeeld volgt hier het adjectief sjterk ("sterk"):

  • 'ne Sjterke mins ("mens")
  • 'n Sjterke leefde ("liefde")
  • E sjterk verhaol ("verhaal")
  • Sjterke buim ("bomen")

In de tweede klasse echter wordt bij vrouwelijke en meervoudige woorden de -e afgekapt. Daardoor is de vorm hier gelijk aan die van onzijdige woorden. Er is vaak echter nog wel een toonverschil: de vrouwelijke/meervoudige vorm heeft altijd de stoottoon, de onzijdige vorm kan ook een sleeptoon hebben. Het afkappen van de -e vindt plaats als de stam van het adjectief uitgaat op een f, j, l, m, n, ng, r of w, en vaak ook na een g of s. Een (Maastrichts) voorbeeld met het woord sjoen "mooi":

  • 'ne Sjoène maan
  • 'n Sjoèn vrouw
  • E sjoên keend
  • Sjoèn lui

(De accenten geven de tonen aan; een accent grave voor de stoottoon, een accent circonflexe voor de sleeptoon. Die worden gewoonlijk niet uitgeschreven.)

Voornaamwoorden

De aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden zijn, zoals boven gezegd, dae, die en dat. In veel dialecten, waaronder de meeste van Nederlands-Limburg, kent men traditioneel een naamvalsonderscheid bij het mannelijk woordgeslacht: de datief en accusatief van dae is daen. Meer naar het westen wordt deze bijvorm gebruikt als er een klinker op volgt, ongeacht de naamval (bijvoorbeeld dee-deen in het Maastrichts).

Het vragend voornaamwoord voor personen is wae. Ook dit heeft in het oosten een datief/accusatiefvorm: waem.

Het wederkerend voornaamwoord zich is in de meeste Limburgse dialecten aanwezig en wordt dus niet vervangen door z'n eige. Het woord elkaar bestaat juist weer niet: hiervoor gebruikt men constructies als zich óngerein.

In de persoonlijke voornaamwoorden valt het bestaan van doe voor "jij" op. Behalve in het westen van het Limburgse taalgebied is dit algemeen aanwezig, hoewel men vaak ook de voorwerpsvorm dich voor het onderwerp gebruikt. In de zuidelijke helft van Belgisch-Limburg kent men het woordje dzjië voor ofwel jij of jullie; het gebruik komt overeen met dat van het westelijkere, Brabantse gij, oorspronkelijk een meervoudsvorm.

Voor het Nederlandse jullie (2de persoon meervoud) wordt in veel Limburgse dialecten of gèr (gij) gebruikt, in het westen van het Limburgse taalgebied is dit het Brabantse gèllie (gij-lieden), omdat men er de -vorm zoals in het nabije Brabants al voor het enkelvoud gebruikt.

Ten slotte gebruiken de meeste Limburgse dialecten het in de nominatief en häöm in de datief/accusatief voor de derde persoon vrouwelijk enkelvoud, voor zij en haar dus. Dit gebeurt dan alleen met vrouwen met wie men goed vertrouwd is en tegen wie men doe en dich zou zeggen. Naar onbekende vrouwen en vrouwen voor wie men ontzag wil tonen, inclusief de eigen moeder, wordt wel met zie en häör verwezen:

  • Maria van der Hoeven is in Meersje gebore, meh ze woont dao allewiel neet mjè.
  • Ich zoog gister mien zöster nog, 't haet mich dich de groete laote doon.

Een uitzondering hierop vormt het Maastrichts, waarin het als onbeschoft geldt met een onzijdig voornaamwoord naar een vrouw te verwijzen.

Werkwoorden

Een Limburgs werkwoord heeft in de tegenwoordige tijd de volgende kenmerken:

  • geen uitgang voor de eerste persoon enkelvoud
  • -s (-st bij dialecten die geen t-deletie kennen) voor de tweede persoon enkelvoud
  • -t voor de derde persoon enkelvoud (tenzij de wet van de t-deletie dat niet toestaat, dan komt er geen uitgang)
  • -e voor de eerste en derde persoon meervoud, -t voor de tweede persoon meervoud (ook hier geldt uiteraard dat de klankwetten dit moeten toestaan).

Als voorbeelden volgen hier het Roermondse heure "horen" en pakke "pakken".

Roermonds
heure
  • ich heur
  • doe heurs
  • hae heurt
  • veer/zie heure
  • geer heurt
pakke
  • ich pak
  • doe paks
  • hae pak
  • veer/zie pakke
  • geer pak
Weerts
huuëre
  • ich huuër
  • dich huuërs(t)
  • hae/gae (ev) huuërtj
  • vae huuëre
  • gae huuërtj
pakke
  • ich pak
  • dich paks(t)
  • hae / gae (ev) paktj
  • vae pakke
  • gae paktj

Bij de vervoeging van sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd treedt geregeld umlaut op in de tweede en derde persoon enkelvoud. Deze umlaut verloopt niet volgens de strakke regels die voor verkleinwoorden gelden. Als voorbeeld volgt valle "vallen".

valle
  • ich val
  • doe vils
  • hae vilt
  • veer/zie valle
  • geer valt

Verder bestaan er nog veel werkwoorden met onregelmatigheden in hun tegenwoordige tijd, veel meer dan in het Nederlands. Vergelijk bijvoorbeeld zègke ("zeggen") - hae zaet. Geheel onregelmatig is het werkwoord zeen/zien "zijn", net als in alle Germaanse talen. Als voorbeeld volgen hier het Maastrichts, Sittards en Weerts waaruit ook de grote onderlinge verschillen blijken.

zien
  • iech bin
  • diech bis
  • heer is
  • veer/zie zien
  • geer zeet
zeen
  • ich bön
  • doe bös
  • hae is
  • veer/zie zint
  • geer zeet
zeen
  • ich bin
  • dich bis(t)
  • hae is
  • vae zeen
  • gae zeetj

De meeste Limburgse dialecten kennen twee onvoltooide deelwoorden, een voor bijvoeglijk en een voor bijwoordelijk gebruik.

Het onvoltooid deelwoord voor bijvoeglijk gebruik kent geen afwijkingen ten opzichte van het Nederlands en wordt gevormd op -end. De verbuiging kent geen afwijkingen ten opzichte van gewone bijvoeglijke naamwoorden.

De zjweitenden atleet rende nao de finish direk in de erm van zien vrouw.
't Vervoelend febrik mót euver twie jaor gesjlote waere.

Hiernaast hebben de meeste Limburgse dialecten dus nog een onvoltooid deelwoord, dat niet op -end, maar op -entaere eindigt. Dit deelwoord - het wordt in sommige dialectgrammatica's gerundium genoemd - geeft aan dat het onderwerp van de zin een doorgaande handeling verricht tegelijk met de handeling die in het gezegde genoemd wordt. Deze handeling is dus feitelijk een nevenactiviteit.

Zingentaere kaom hae toes ("Zingend kwam hij thuis")
Kinder mótte sjpaelentaere liere ("Kinderen moeten spelend leren")

Dit gerundium ontbreekt in een noordelijk deel van het Limburgs taalgebied, dat Venlo, Weert en Roermond als definiërende punten heeft. In Belgisch-Limburg is het daarentegen zeer algemeen verspreid, ook in het westen, waar veel andere Limburgse taalkenmerken een voor een verdwijnen naarmate men verder in westelijke richting gaat. In sommige dialecten eindigt het door de noodzaak die de klankwetten oplegt niet op -entaere maar op -entere (zo heet een Maastrichtse spellingsgids Speu-len-te-re spelle).

In de onvoltooid verleden tijd vormen alle regelmatige werkwoorden hun persoonsvormen op -de, zoals reeds hierboven betoogd. Hier worden grotendeels dezelfde persoonsuitgangen als bij de tegenwoordige tijd gebruikt, maar niet bij de derde persoon enkelvoud: die krijgt hier net als in alle andere Germaanse talen geen uitgang. Tegenwoordig raakt ook de -t bij de tweede persoon meervoud in onbruik.

Er is een aanzienlijke groep onregelmatig zwakke werkwoorden met in de verleden tijd een stam op -t, bijvoorbeeld heure - ich hoort en veule ("voelen") - ich voolt.

Het voltooid deelwoord wordt gevormd op -d. Als de wetten van de t-deletie dit niet toestaan verdwijnt ze, om bij de verbogen vorm weer op de duiken: make - gemaak, maar gemaakde (uitspraak gemaagkde).

De gebiedende wijs kent twee vormen: een voor het enkelvoud (de stam alleen) en een voor de beleefdheidsvorm en het meervoud (stam + t, indien mogelijk). Onregelmatige werkwoorden hebben dikwijls zeer afwijkende vormen voor beide varianten. De gebiedende wijs meervoud wordt niet alleen door iedereen nog gebruikt, ze wordt, in het doe-gebied althans, ook nog goed gescheiden van de gebiedende wijs enkelvoud gebezigd.

Woordenschat

De woordenschat van het Limburgs komt grotendeels overeen met die van het Nederlands, maar heeft - met name in de meer zuidoostelijke streken - ook veel overeenkomst met die van de Duitse dialecten, zonder dat dit aan een rechtstreekse invloed van het Duits toe te schrijven hoeft te zijn. Vooral in de omgeving van Maastricht, maar sporadisch ook wel noordelijker heeft het Frans invloed gehad. Soms worden woorden afkomstig uit het Frans en Duits samen met hun "verlimburgste" Nederlandse vertaalequivalent door elkaar heen gebruikt worden. Zo zijn er bijvoorbeeld in het Maastrichts vier woorden voor "helemaal" (hielemaol (een neerlandisme), gans, gaar en gaaroets (weinig gebruikt).

Een voorbeeld van een met het Duits overeenstemmend woord is ummer (altijd), wat correspondeert met D. immer (het substantief ummer betekent overigens emmer). Anders dan bij ontlening uit het Frans is het vaak niet eenvoudig vast te stellen of een Duits-klinkend woord wel echt ontleend is of dat het misschien al van vroeger uit tot het Limburgs taaleigen behoort. Een goed voorbeeld van een uit het Frans afkomstig woord is versjèt (vork), wat ontleend is aan het Franse fourchette. Het is ook in Midden-Limburg bekend, en in Noord-Limburg als vorkèt. Zo wordt ook een krant nog vaak een gezèt genoemd, naar het Franse gazette.

Gezien de ligging tussen drie Europese culturen, de Nederlandse, Franse en Duitse, is het niet verwonderlijk dat de plaatselijke dialecten hier sporen van laten zien. In de loop van de geschiedenis werden verschillende delen van het moderne Limburg opgedeeld of behoorden zij toe aan vorstendommen waarvan het grootste deel zich niet in de Nederlanden bevond.

In Belgisch-Limburg en Maastricht werd tot in de 20e eeuw Frans gesproken door de hogere burgerij. In het uiterste zuidoosten langs de Duitse grens (Heerlen en Kerkrade) kende men beter Standaardduits dan Standaardnederlands. Door het gebruik van het Standaardnederlands in het onderwijs hebben veel Limburgse woorden met een Franse of Duitse oorsprong in de 20e eeuw plaats moeten maken voor Nederlandse woorden. Zo zijn de typisch Maastrichtse woorden brazzelèt (armband) en hospitaol (ziekenhuis) vervangen door ermband en ziekenhoes, en is het Roermondse balt (spoedig) gaw geworden.[14] Anderzijds is het gebruik van het reflexief 'zich' (zoals in zich get gelle/kaupe, "zich" iets kopen) volgens een onderzoek uit 1994 toegenomen.[47]

Enkele voorbeelden van Duitse en Franse invloeden:

  • (Venloos) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) kuus (of vêrke), (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) avvencere (Frans) avancer - opschieten
  • (Maastrichts) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Maastrichts) huie, (Frans) aujourd'hui, (Duits) heute - vandaag
  • (Maastrichts) kuusj, (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) rappelere, (Frans) rappeler - herinneren
  • (Maastrichts) sjomaasj (Frans) chômage - werkloosheid
  • (Roermonds) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Sittards) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Heerlens) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) tsiedónk, (Duits) Zeitung - krant
  • (Kerkraads) Wainachte, (Duits) Weihnachten - kerstmis
  • (Kerkraads) tsóg, (Duits) Zug - trein
  • (Vaalser dialect) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Vaalser dialect) tsiedoeng, (Duits) Zeitung - krant

In Belgisch-Limburg is de Franse invloed ook na 1839 (splitsing van Limburg) blijven bestaan en zelfs versterkt. Dit hangt samen met de sociaal zwakke positie van het Nederlands als standaardtaal en de sterke positie van het Frans als belangrijkste (en lange tijd enige) officiële taal van België tot aan de Tweede Wereldoorlog. Daardoor telt het Belgisch-Limburgs net als het Maastrichts een groot aantal Franse leenwoorden, vooral op het vlak van nieuwe technologieën en de administratie. Algemene voorbeelden zijn remorque voor aanhangwagen, compteur voor elektriciteitsmeter, embrayage voor koppeling, kader voor fietsframe, camion voor vrachtwagen, facteur voor postbode, madame als aanspreking voor mevrouw, maar ook samenvoegingen zoals vitessebak voor versnellingsbak.

Deze Franse invloed is het sterkst in het Zuidwest-Limburgs, bijvoorbeeld in de dialecten van Sint-Truiden en Tongeren op de taalgrens, mede omdat veel Limburgers nog tot ruim de tweede helft van de twintigste eeuw gingen werken in het industriecentrum rond Luik. Ook kende de provinciehoofdplaats Hasselt nog lang een Franstalige bourgeoisie.

Schrijftaal

Spelling

Zie Spelling 2003 voor de Limburgse dialecten voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Limburgs is geen eenheidstaal, waardoor Limburgse teksten altijd in een bepaald dialect worden geschreven, waarbij de gebruikte spelling van persoon tot persoon kan wisselen. De Limburgse dialectvereniging Veldeke heeft wel een spellingsysteem voor alle dialecten opgesteld, met als doel dat dezelfde klank in elk dialect hetzelfde geschreven kan worden, de zogenaamde Veldekespelling. De eerste Veldekespelling werd in 1928 gepubliceerd, waarna in 1952, 1983 en 2000 aanpassingen van dit spellingsysteem plaatsvonden.[48] Dit spellingsysteem geniet geen officiële status, maar wordt wel als "officieel gepromoot" aangeduid wegens het gebruik van deze spelling binnen de Raod veur 't Limburgs en Vereniging Veldeke.[49][50] De Veldekespelling wordt o.a. gehanteerd bij tweetalige plaatsnaamborden[51] in Nederlands Limburg. De meest recente versie van de spelling dateert uit 2003.

Algemeen Geschreven Limburgs

De journalist Paul Prikken (1946-2013) ontwikkelde in 1994 een eigen standaardvorm, het Algemeen Geschreven Limburgs, die hij in zijn woordenboek 'De taal van de Maas' voorstelde en tussen 1995 en 2004 voor zijn columns in het dagblad De Limburger toepaste. Dit Algemeen Geschreven Limburgs vond weinig weerklank. Een voorstel om het op provinciaal niveau te gebruiken, werd afgewezen.[52] De Katholieke Universiteit Nijmegen, de Katholieke Universiteit van Leuven, Veldeke Limburg en de Belgische provincie Limburg pleitten tegen de invoering van een standaard schrijftaal omdat dit de grote verscheidenheid van de Limburgse dialecten niet ten goede zou komen.[52][53]

Eenheid en verscheidenheid

Het Limburgse taalgebied wordt doorsneden door verschillende isoglossen, zowel in oost-westrichting als in noord-zuidrichting, en vormt in beperkte mate een eenheid. De belangrijkste van deze isoglossen is de Panninger linie die ruwweg een scheiding vormt tussen de westelijke en de oostelijke Limburgse dialecten.

De taalkundig Limburgse dialecten in Duitsland groeien met name sinds de 19e eeuw steeds meer naar de Hoogduitse cultuurtaal toe. De Limburgse dialecten in Nederland en België ondergaan eenzelfde invloed van het Standaardnederlands.[54] De Limburgse dialectgrenzen zijn daarnaast, vanaf de 20e eeuw mede onder invloed van nationale televisie, steeds meer gaan samenvallen met de staatsgrenzen. In Belgisch-Limburg neemt men Vlaamse leenwoorden over, in Nederlands-Limburg Nederlandse, terwijl in Duitsland het dialect zeer sterk aan het vergrijzen is; de Duitse jeugd gaat over op het Rijnlandse regiolect.

Nederlands-Limburg

De dialectische verscheidenheid binnen de Nederlandse provincie Limburg is groot, aangezien de variëteiten die in Noord-Limburg worden gesproken veel gemeen hebben met de Brabantse en Zuid-Gelderse dialecten en daarin sterk afwijken van de geografisch Zuid-Limburgse en Midden-Limburgse dialecten. Deze twee laatstgenoemde groepen worden in de dialectkunde deels tot het Centraal-Limburgs en deels tot het Oost-Limburgs gerekend. De Kerkraadse en Vaalser dialecten worden anderzijds bij het Middelfrankische Ripuarisch ingedeeld.

Belgisch-Limburg

In Belgisch-Limburg wordt geen Oost-Limburgs gesproken (op een gedeelte van de Voerstreek na), maar wel West-Limburgs en Centraal-Limburgs. Vanwege de aanwezigheid van tonaliteit wordt ook het West-Limburgse taalgebied zonder meer tot het grotere taalgebied van het Limburgs gerekend. In het midden van de provincie ligt een groep van dialecten die de overgang naar het Zuid-Brabants aankondigt. Zo verdwijnt naarmate men meer naar het westen trekt het woordje doe/dich, transformeert de sj- naar sch- en krijgen de klinkers andere waarden (een belangrijke uitzondering is de Belgisch-Limburgse ontronding). Ten slotte verdwijnt ook het verschil tussen sleeptoon en stoottoon en uiteindelijk de woorden ich en mich. Het Genks, Tongers, Hasselts, Truierlands, Tienens en Lommels laten een geleidelijke afname van Limburgse kenmerken zien.

Duitsland

Ondanks het bestaan van dialectclubs neemt het aantal dialectsprekers sterk af. Onder invloed van de Keulse omroep WDR is er een opmars van Ripuarische accenten merkbaar op de linker Rijnoever, ten koste van de traditionele Limburgse en Kleverlandse dialecten.[39]

Status

Nederland

In de nasleep van de Nederlandse opname van het Nedersaksisch binnen het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden in 1996, werd door de provincie Limburg aan de Vereniging Veldeke gevraagd om te onderzoeken in hoeverre zij voor het Limburgs aanspraak kon maken op dezelfde status.[55] Veldeke stelde hierop een werkgroep in, met als primaire opdracht te onderzoeken of het Limburgs aan dezelfde criteria voldeed als die waarop de eerdere erkenning van het Nedersaksisch was gebaseerd.[56][57]

De werkgroep toetste het Limburgs dus niet apart aan de relatief beperkt omschreven eisen van het handvest, maar vergeleek de taalaspecten van het eerder erkende Fries en het Nedersaksisch met die van het Limburgs. Op basis van de attesten van drie externe experts, dr. Janine Berns, prof. dr. Ludger Kremer en prof. dr. Toon Weijnen, concludeerde de werkgroep dat het Limburgs in minstens even sterke mate aan de gestelde criteria voldeed als het Nedersaksisch en zodoende in aanmerking zou komen voor aanmelding bij het Handvest. De werkgroep stelde hierbij expliciet dat de erkenning van het Limburgs niet moest worden gezien als een ingrijpen in wetenschappelijke terminologie of in de talige praktijk, maar als een publiekrechtelijke erkenning van cultuurvariatie en verscheidenheid binnen de Limburgse dialecten en hun positie ten opzichte van het Algemeen Nederlands.[58] Zodoende maakte de werkgroep in haar advies nadrukkelijk geen beweringen over de taal- of dialectstatus van het Limburgs en geeft als definitie hiervan "de streektaal die, in diverse varianten, wordt gesproken in de Nederlandse provincie Limburg".[59][40]

Op 1 maart 1996 publiceerde de werkgroep haar "Advies inzake de erkenning van het Limburgs als streektaal" dat leidde tot het verzoek van de Provincie Limburg om het Limburgs onder het Europese handvest te erkennen, dat vervolgens door de Nederlandse regering in 1997 zonder verdere inhoudelijke toetsing werd gehonoreerd.[60] Het Limburgs is daarmee één van de vijf onder het Handvest erkende minderheidstalen in Nederland, samen met het al eerdergenoemde Nedersaksisch, het Jiddisch, het Sinti-Romanes en het Fries.[61] Het Limburgs geniet hierbij dezelfde status als het Nedersaksisch, specifiek erkenning onder Deel II van het handvest. In tegenstelling tot in Deel III erkende talen (zoals het Fries) kunnen onder Deel II erkende talen geen specifieke rechten aan deze erkenning ontlenen. Wel is vastgelegd dat het gebruik van deze talen door de overheid gestimuleerd moet worden.[62]

Kritiek

Het besluit tot erkenning als streektaal en het eraan voorafgaande proces zijn niet onomstreden geweest. Zo omschreef taalwetenschapper Johan De Caluwe de erkenning van het Limburgs als niet meer dan symbolisch en uitte de Nederlandse Taalunie haar ongenoegen over het feit dat zij als adviesorgaan niet betrokken werd bij het verzoek van de provincie Limburg om het Limburgs te erkennen.[63] De toenmalige algemeen secretaris van de Taalunie, stelde dat dit wel had moeten gebeuren, omdat het Limburgs in elk geval altijd impliciet als Nederlands beschouwd werd waardoor het argument dat het Limburgs niets met het Nederlands te maken zou hebben en dus geen onderwerp zou zijn geweest om door de Taalunie te worden behandeld, niet opging. Volgens de Taalunie werd met de erkenning van het Limburgs wel degelijk een beslissing genomen over het Nederlands en hoorde de Taalunie geraadpleegd te worden. In 2000 gaf de Nederlandse regering toe dat het verstandiger was geweest om het verzoek van de provincie Limburg wel ter toetsing voor te leggen aan de Taalunie. Als gevolg hiervan werd in het Comité van Ministers van de Taalunie dan ook afgesproken om toekomstige verzoeken wel voor te leggen aan de Taalunie.[63][64] Een later verzoek om ook het Zeeuws als erkende streektaal op te nemen in het Handvest, werd als indirect gevolg hiervan wel afgewezen.[63]

België

Sinds 24 december 1990 erkent de Franse Gemeenschap alle inheemse minderheidsdialecten die, naast het Frans, zijn ontstaan op het grondgebied van Brussel en Wallonië als "inheemse regionale talen". Het decreet omvat zowel alle Romaanse als alle Germaanse taalvormen, waardoor ook de Limburgse dialecten, hoewel niet expliciet genoemd in de wetstekst, in dit gebied onder deze erkenning vallen.

In Vlaanderen, waar de discussie na de erkenning van het Limburgs in Nederland ook op gang kwam, werd door de overheid om taalkundig advies bij onder meer de Nederlandse Taalunie gevraagd. Het verzoek om ook hier het Limburgs te erkennen, werd afgewezen.[63]

Voorbeeldzinnen


De volgende zinnen:
Ik praat thuis iedere dag Limburgs. Deze taal moeten we zien te behouden door haar overal in Limburg te gebruiken. Doe jij ook mee?
worden hieronder in diverse Limburgse dialecten weergegeven:

Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal-Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands

Brabants-Limburgse overgangsdialecten Nederland (Noord-Limburg, Noord-Brabant, Gelderland) en Duitsland

-

Mich-kwartier Nederland (Noord-Limburg)

  • Venloos: Ik praot thóes idderen daag Limburgs. Dees taal môtte we zeen te behalde door ze euveral in Limburg te gebróeke. Duis dich ouk mei?

Getelands (6) België (Vlaams-Brabant, West-Limburg)

-

Truierlands (5) België (Vlaams-Brabant, Zuidwest-Limburg)

  • Sint-Truiden (B): Ich klap taas alle doag Limburgs. Dè taol mutte fie zin te behage deur ze euveral in Limburg te gebruike. Dou djie ouch mie ?

West-Limburgs (4) België (Vlaams-Brabant, West- en Noord-Limburg) en Nederland (Noord-Brabant)

  • Koersels (B): Ich klap thues alle daag plat/Limburgs. Dees taoël motte wö ziejn te (be-)hooën dor ze euveral i(n) Limburg te gebrueke. Doew der ooch mee?
  • Heusdens (B): Ich klap thôôs alle daag plat. Dees towl motte vieje ziejn te behooën dur ze euveral in Limburg te gebreuke. Doe der ooch mee?
  • Herks (B) (Herk-de-Stad): Ich klap thuis alle daage plat. Dèis toal môtte fe prebeire te behââ deur se alle daag te gebruieke. Doedzje och mèj?
  • Hasselts (B): Iech klap töes idderen dag Limburgs. Dees taal mutte vie zien te behage doeër ze èvveral in Limburg te gebrööke. Dou dzjie euch bè?

Centraal-Limburgs (3) België (Oost-Limburg) en Nederland (Midden- en Zuid-Limburg)

  • Weerts: Ich kal thoês ederen daâg Plat. Dees taal mótte ve zeen te behaoje door ze overâl in Limburg te gebroêke. Doojae ouch mej?
  • Stramproys : Ich kal thoês edere daâg plat. Dees taal mòtte wae zeen te behaoje door ze euverâl in Limburg te gebroêke. Duistich ouch mèt?
  • Grathems: Ich kal thoes iddere daag plat. Dees taal motte wae zeen te behaoje door 'm euveral in Limburg te gebroeke. Duis se oug mit?
  • Thorns: Ich kal thoes ederen daag Limburgs. Dees taal mótte wae zeen te behaoje door 'm uueveral in Limburg te gebroeke. Duis se ouch mèt?
  • Maaseikers (B): Iech kal thôws eederen daag plat. Dees taal môtte we zeen te behawte doeër ze uuveral in Limburg te gebrui-jke. Duisse ouch mêt?
  • Maastrichts: Iech praot toes edersdaags Limburgs. Dees taol mote v'r zien te behawwe door ze euveral in Limburg te gebruke. Deis diech ouch mèt?

Oost-Limburgs (2) België (Voeren), Nederland (Noord-, Midden- en Zuid-Limburg) en Duitsland

  • Roermonds: Ich kal toes ederen daag Limburgs. Dees taal mótte v'r zeen te behaje door ze euveral in Limburg te gebroeke. Duis se ouch mit?
  • Montforts: Ich kal heim ederen daag plat. Dees taal mótte v'r zeen te behaje door 't euveral in Limburg te broeke. Duis se-n ouch mit?
  • Sittards: Ich kal thoes jedere daag plat. Dees taal motte veer zeen te behawte door höör euveral in Limburg te gebroeke. Deis te ouch mit?
  • Geleens: Ich kal thoes jedere daag Limburgs. Deze taol motte veer zeen te behouwen door ze euveral in Limburg te gebruuke. Deis te auch mit?
  • Doenraads: Ich kal toes/heem jieëkere/iddere/jedere daag Limburgs/plat. Dees taal/sjpraok motte vier zieën te behoute doer ze uuëveral in Limburg te gebroeke. Dees doe/se ooch mèt?
  • Meerssens: Ich kal thoes eedere daag Limburgs/plat. Dees taal moote v'r zeen te bahouwe door huir euveral in Limburg te gebruuke. Deis dich ouch mèt?
  • Keers (Cadier en Keer): ich proat thoes eker daag plat. Dis taal mot veer behouwe deur 't euveral in Limburg te gebruke. Dis dich och mit?
  • Valkenburgs: Iech kal heim ederen daag Limburgs. Dees taal moete v'r zeen te behouwe door ze euveral in Limburg te gebruke. Deis doe ouch mèt?
  • Eijsdens: Ich kal thoes edere däög plat. Dizze taol motte v'r zien te behawwe doer ze uëveral ien Limburg te gebruuke. Deas tich aog mit?

Oost-Limburgs-Ripuarische overgangsdialecten (1) België (Luik en Voeren), Nederland (Zuid-Limburg) en Duitsland

  • Heerlens: Ich kal heem gikker daag plat. Dees sproach mótte v'r ziën te behaote durch ze uueveral i Limburg te gebroeke. Dees te och mit?

Ripuarisch België (Luik), Nederland (Zuid-Limburg) en Duitsland

  • Kerkraads: Ich kal heem jiddere daag plat. Dis sjproach mósse vier ziëe tse behaode durch ze uvveral i Limburg tse jebroeche. Dees-te óch mit?
  • Vaals: Iesj moel/kal heem jiddere daach plat. Dees sjproach mósse vuur zieë tse behauwe dursj 'r uvveral ì Limburg tse jebroeeche. Deeste ooch mit

Varia

  • Op 18 juni 2022 is een gesproken dialectwoordenboek gelanceerd, ‘Neroterse kāl’. Dit bevat meer dan 4000 gesproken Neeroeterse dialectwoorden. Dit is het eerste gesproken dialectwoordenboek in Belgisch Limburg en, bij uitbreiding, in België.[bron?]
  • In het NRC Handelsblad verscheen in september 2006 een bijlage over het grensoverschrijdende "toontaal"-karakter van het Limburgs, van de hand van wetenschapsjournalist Berthold van Maris.[65]
  • Een typisch Limburgse woordvorm of een aan het Limburgs ontleende woord of uitdrukking wordt ook wel limburgisme genoemd (analoog aan bijv. neerlandisme).[66]
Wikibooks heeft meer over dit onderwerp: Cursus Limburgs (in opbouw).
Zie de categorie Limburgian language van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.