tuiltje

• Geluid:  tuiltje    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈtœylcə/

• tuil·tje

• tuil met het achtervoegsel -tje

het tuiltje o

1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord tuil

   • De octopus is zacht gestoofd en ligt met boterige stukjes avocado onder een tuiltje rucola met munt. ^[1] 

• Het woord tuiltje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuiltje" herkend door: