triviaal
Uiterlijk
- tri·vi·aal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onbeduidend’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Latijnse via (weg) met het voorvoegsel tri- met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | triviaal | trivialer | triviaalst |
verbogen | triviale | trivialere | triviaalste |
partitief | triviaals | trivialers | - |
triviaal [3]
- gewoon
- (pejoratief) platvloers, vulgair
- zonder wezenlijke betekenis, onbeduidend
- ▸ De gedachte dat deze triviale etiquettekwestie de dood van achttien mensen had veroorzaakt, was onverdraaglijk geweest. Maar dat was dus niet zo.[4]
- (wiskunde) evident
1.
- Het woord triviaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "triviaal" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "triviaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ triviaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel tri- in het Nederlands
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %