telen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van telen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | telen | te telen | ||||||||
toekomend | zullen telen | te zullen telen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geteeld | te hebben geteeld | ||||||||
toekomend | geteeld zullen hebben | geteeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
telend | geteeld | ev. teel |
mv. verouderd teelt |
tele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | teel | teelt | teelt | teelt | teelt | telen | telen | telen | |||
verleden (o.v.t.) | teelde | teelde | teelde | teelde | teelde | teelden | teelden | teelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal telen | zult/zal telen | zult/zal telen | zult telen | zal telen | zullen telen | zullen telen | zullen telen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou telen | zou telen | zou(dt) telen | zoudt telen | zou telen | zouden telen | zouden telen | zouden telen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geteeld | hebt geteeld | hebt/heeft geteeld | hebt geteeld | heeft geteeld | hebben geteeld | hebben geteeld | hebben geteeld | |||
verleden (v.v.t.) | had geteeld | had geteeld | had geteeld | hadt geteeld | had geteeld | hadden geteeld | hadden geteeld | hadden geteeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geteeld hebben | zal/zult geteeld hebben | zult/zal geteeld hebben | zult geteeld hebben | zal geteeld hebben | zullen geteeld hebben | zullen geteeld hebben | zullen geteeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geteeld hebben | zou geteeld hebben | zou/zoudt geteeld hebben | zoudt geteeld hebben | zou geteeld hebben | zouden geteeld hebben | zouden geteeld hebben | zouden geteeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geteeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geteeld | er is geteeld | |||||||||
verleden | er werd geteeld | er was geteeld | |||||||||
toekomend | er zal geteeld worden | er zal geteeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geteeld worden | er zou geteeld zijn | |||||||||
lijdende vorm geteeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geteeld worden | geteeld te worden | ||||||||
toekomend | geteeld zullen worden | geteeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geteeld zijn | geteeld te zijn | ||||||||
toekomend | geteeld zullen zijn | geteeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geteeld | wordt geteeld | wordt geteeld | wordt geteeld | wordt geteeld | worden geteeld | worden geteeld | worden geteeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd geteeld | werd geteeld | werd geteeld | werdt geteeld | werd geteeld | werden geteeld | werden geteeld | werden geteeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geteeld worden | zult geteeld worden | zult geteeld worden | zult geteeld worden | zal geteeld worden | zullen geteeld worden | zullen geteeld worden | zullen geteeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geteeld worden | zou geteeld worden | zou/zoudt geteeld worden | zoudt geteeld worden | zou geteeld worden | zouden geteeld worden | zouden geteeld worden | zouden geteeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geteeld | bent geteeld | bent/is geteeld | zijt geteeld | is geteeld | zijn geteeld | zijn geteeld | zijn geteeld | |||
verleden (v.v.t.) | was geteeld | was geteeld | was geteeld | waart geteeld | was geteeld | waren geteeld | waren geteeld | waren geteeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geteeld zijn | zult geteeld zijn | zult geteeld zijn | zult geteeld zijn | zal geteeld zijn | zullen geteeld zijn | zullen geteeld zijn | zullen geteeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geteeld zijn | zou geteeld zijn | zou/zoudt geteeld zijn | zoudt geteeld zijn | zou geteeld zijn | zouden geteeld zijn | zouden geteeld zijn | zouden geteeld zijn |