Gebruiker:Renevs/Kladblok/Ottomaanse rijk
Het Ottomaanse of Osmaanse Rijk (Turks: Osmanlı İmparatorluğu, Osmaans (Oudturks): دولتْ علیّه عثمانیّه, Devlet-i Âliyye-i Osmaniyye) was een islamitisch rijk dat gesticht werd door Osman I, de stamvader van de Ottomaanse dynastie en naamgever van dit rijk. Het kan beschouwd worden als de opvolger van het Seltsjoekse sultanaat van Rûm en een exponent van de Turks-Perzische cultuur. Het Ottomaanse Rijk was een wereldrijk tussen de 14e en de 20e eeuw n.Chr.. Bij de grootste uitbreiding ervan besloeg het een enorm gebied in het huidige Turkije, de Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Pre-Ottomaanse periode
[bewerken | brontekst bewerken]De komst van de Turken uit Centraal-Azië naar het Midden-Oosten voltrok zich in twee grote migratiegolven. Tijdens de eerste golf aan het einde van tiende eeuw stak een groot deel van de Turkse Oghuz-nomaden de Oxus-rivier over en trok verder tot Khorasan (in het huidige Iran) en Azerbeidzjan. Onderweg naar het westen bekeerde een groot deel van deze Oghuz stammen zich tot de islam. Vanuit het grensgebied tussen Turkmenistan en Iran in Khorasan bouwden deze Turkse nomaden in de elfde eeuw het grote Seltsjoekenrijk op. De Seltsjoeken brachten een nieuwe politieke stabiliteit in de verdeelde middeleeuwse moslimwereld en beheersten een uitgestrekt gebied van de Hindu Kush berg tot in Anatolië. De Seltsjoeken raakten in conflict met het Byzantijnse Rijk. Met de Slag bij Manzikert begon in 1071 een reeks Byzantijns-Seltsjoekse oorlogen, die ertoe leidden dat rond 1290 het Byzantijnse Rijk als belangrijke macht in Anatolië had afgedaan. Dit opende de weg voor de Turkse volkeren om zich in Anatolië te vestigen. Het rijk van de Seltsjoeken viel in de 12e eeuw uiteen en werd opgedeeld in vele kleinere staten.
Opkomst (1302–1453)
[bewerken | brontekst bewerken]Met de neergang van het sultanaat van Rûm (rond 1300) ontstond in Anatolië een groot aantal kleine onafhankelijke staten, de zogenaamde Ghazi-emiraten of Beyliks. Het Byzantijnse Rijk was inmiddels ernstig verzwakt en had het grootste gedeelte van Anatolië verloren aan tien verschillende Ghazi-prinsdommen. Een prinsdom in het noordwesten van Anatolië werd vanaf ca. 1280 geleid door Osman I, zoon van Ertuğrul. Osman Beg was met zijn onmiddellijke voorouders naar Anatolië gekomen tijdens de tweede grote Turkse migratiegolf in de vroege 13de eeuw, onder druk van de veroveringstochten van de Mongolen onder leiding van Dzjengis Khan. Oorspronkelijk behoorden de Osmanen ook tot de Oğuzen. Osman Beg verplaatste zijn hoofdstad van Söğüt naar Bursa .
Osman Gazi (1299-1324)
[bewerken | brontekst bewerken]De migratie van de Turkse nomaden naar westelijk Anatolië, op vlucht voor de Mongoolse invallen was een belangrijke factor in de Ottomaanse staatsvorming. Volgens de Ottomaanse kronieken vormde in dit grensgebied in Söğüt rond Osman Gazi een groep van Turkse nomadische krijgers, de alps, die onder zijn leiding deelnamen aan de veroveringen,en in ruil daarvoor een apanage (yurtluk) ontingen. De alps waren ervaren krijgers en aanvoerders die de migrerende Turkmeense nomadische krijgers (garibs = 'have-nots') in de grensregio organiseerden voor gaza-expedities. De Gaza-ideologie betekende voor de vroeg-Osmanen ‘uitbreiden van de Islam en bescherming van zijn poorten’. Osman Gazi groeide uit tot de primus inter pares. Met de overwinning op een Byzantijnse leger in 1302 in de Slag bij Bapheus slaagde hij erin om een onafhankelijke politieke entiteit te creëren. Hiermee kreeg Osman een grote reputatie als Gazi-krijger en groeide uit tot een charismatische leider die almaar meer volgelingen aantrok.Osman Gazi bracht meerdere groepen van Turkmeense nomadische krijgers en ex-Byzantijnse gouverneurs zoals o.a. Köse Mihal (baardeloze Michael) onder zijn vaandel samen. Naast veroveringen vormde Osman een reeks van allianties met de naburige Byzantijnse gouverneurs om zijn invloedssfeer uit te breiden. Hij bundelde afzonderlijke elementen en bouwde nieuwe netwerken op via cliëntelisme en huwelijksstrategieën. Osman trouwde met de dochter van Sheik Edebali, een van de meest invloedrijke van religieuze leiders in Bythinia, die Osman's spirituele gids en adviesgever werd.
Al in de jaren 1320 bereikte Osman's politieke onderneming een complexe militaire en bestuurlijke structuur die munten sloeg, ambten toekende aan trouwe bevelhebbers en giften schonk aan waqf-intellingen. Osman maakte gebruik van voormalige Seltsjoekse scribenten die in het Perzisch schreven en in 1350 en een Perzisch en Arabisch ambtelijk vocabulaire vertaalden naar het Turks. De vroeg-Osmaanse staat had dan ook veel kenmerken van de Perzisch-islamitische en de Centraal-Aziatische concepten van bestuur.
Orhan Gazi (1324-1362)
[bewerken | brontekst bewerken]Osman's zoon Orhan I (1324-1362) volgde hem zonder problemen op. In de opvolging van Osman, volgden de Osmanen niet de Turks-Mongoolse praktijk, zoals de andere prinsdommen dat wel deden. De Osmanen verlieten dus al heel vroeg de Turks-Mongoolse praktijk van het verdelen van het rijk onder de verschillende erfgenamen. In ieder geval werd Orhan Gazi's opvolging niet betwist en het Osmaanse prinsdom niet verdeeld. Een apanage werd gezien als een prinselijke leengoed. Wanneer één van de kroonprinsen de hoofdstad bereikte om zijn vader op te volgen, werden de anderen onteigend of geëlimineerd. Hoewel in de volgende generaties veel strijd tussen de kroonprinsen hebben plaatsgevonden, hebben de Osmanen staatsmacht nooit gedeeld met andere erfgenamen, die anders de politieke eenheid mogelijks zou hebben verbrokkeld. De Osmaanse praktijk van opvolging culmineerde uiteindelijk in de wetgeving op fratricide door sultan Mehmed II (1451-1481). Dit om alle neigingen tot fragmentatie te voorkomen en om de centrale staatsmacht te consolideren. In de praktijk was het een geïnstitutionaliseerd gebruik, dat iedere troonopvolger al zijn broers en meestal ook neven liet vermoorden?
De Osmaanse staatsvorming verliep trager dan de snelle opkomst van de Anatolische Turkse staten rondom hen en de snelle opkomst van het Seltsjoekenrijk. Aan het begin van de veertiende eeuw waren andere Anatolische Turkse staten zoals die van Menteşe, Germiyan of Karaman machtiger dan de Osmanen. Hun gedecentraliseerde manier van bestuur en leiderschap creëerde echter veel problemen. Ze faalden om de ambities van hun eigen commandanten te controleren. Die creëerden onafhankelijke politieke entiteiten voor zichzelf. Een aantal commandanten van het Huis van Germiyan veroverden de Egeïsche kust en riepen hier hun onafhankelijkheid uit, in plaats van trouw te blijven aan de Germiyaniden. Op deze manier kwamen de staten van Karasi, Saruhan, Menteşe en Aydın tot stand. De Osmanen trokken lessen uit deze versnippering en concurrentie in de naburige beyliks. Zij voorkwamen deze gedecentraliseerde manier van uitbreiding door strikte controle op hun legeraanvoerders uit te oefenen. Eerder dan de andere beyliks, waren ze in staat om de onafhankelijke gazi-krijgers om te vormen tot een staand leger.
Orhan Gazi nam drie grote Byzantijnse steden in: Bursa (1326), Iznik (1331) en Izmit (1337). In 1336 liet Orhan Gazi zilveren munten slaan en verklaarde zich onafhankelijk. In de jaren 1340 wist Orhan Gazi de controle over de lange kustlijn en de kleine vloot van het rivaliserende Turkse prinsdom van Karasi te verwerven. Hij bereikte zo de strategisch belangrijke schiereiland aan de overkant van de Bosporus in Gallipoli wat de oversteek naar de Balkan (Rumeli) vergemakkelijkte. Orhan Gazi vormde met de Byzantijnse troonpretendent Kantekouzenos een alliantie en huwde met zijn dochter prinses Theodora. Hij hielp Kantekouzenos op de Byzantijnse troon en verleende hem later ook militaire steun tegen de invasie van de Servische koning Stefan Uroš IV Dušan. In 1352 versloeg Orhans zoon Süleyman Paşa als bondgenoot van de Byzantijnen het Servische leger in Thracië. Hetzelfde jaar vormde Orhan Gazi ook een alliantie met Genua, dat verwikkeld was in een oorlog met Venetië over de controle van de handelsroute in de Zwarte Zee. Vanaf 1354 verwierven de Osmanen een permanente aanwezigheid in de Balkan en in 1361 werd daar Edirne veroverd, dat de nieuwe hoofdstad werd. De vestiging van de Osmaanse bases in Zuidoost-Europa was een van de militaire verworvenheden van Orhans bestuur.
Sultan Murad I (1362-1389) Hüdavendigar
[bewerken | brontekst bewerken]In deze periode breidden de Osmaanse territoria zich uit over het oostelijke gebied van de Middellandse Zee en de Balkan. De belangrijke stad Thessaloniki werd in 1387 veroverd op de Republiek Venetië en de overwinning in de slag op het Merelveld in 1389 maakte een eind aan de Servische macht in de regio. Daarmee was de weg vrij voor verdere expansie in Europa. Bij de slag op het Merelveld kwam Sultan Murad I om het leven. Gedurende het bestuur van Murad I (1362-1389) werden de fundamenten van de centrale staat gelegd. Murad I bouwde een gecentraliseerde en geïnstitutionaliseerde staat vergelijkbaar met sommige staten in West-Europa in de vijftiende eeuw. Het Osmaanse islamitische keizerlijke Rijk, met een sultan en bureaucratie, een staand leger, provinciale cavalerie en met gazi-krijgers aan de grenzen begon zich te vormen. De Osmanen begonnen ook de politieke macht in het centrum te bundelen en creëerden hiervoor het eerste staande leger in het moderne Europa. De bekendste subeenheid van het Kapıkulu-leger waren de befaamde Yeniçeriler (Janitsaren) of de nieuwe soldaten. Het betrof gedwongen rekrutering van jongens uit – vrijwel altijd – christelijke gezinnen uit met name de Balkan onder het regime van wat aangeduid wordt als Devşirme. Elke provincie moest een bepaald quotum jongens van 12 tot 16 jaar oud leveren. De jongens werden op deze wijze afgesneden werden van hun ouders, regionale,culturele en religieuze achtergrond. De bedoeling was dat zij geen andere loyaliteit zouden kennen dan die aan de Osmaanse staat en de sultan.
Naarmate het Osmaanse Rijk zich verder ontwikkelde, veranderde ook het concept van de staat. De bestuurlijke en rechterlijke taken werden uitgevoerd door de oelema (religieuze geleerden) die vanuit de centra van de moslimwereld kwamen. Murad rekruteerde zijn bestuurders uit de voormalig Seltsjoekse centra in Anatolië, Iran en Egypte. De eerste viziers waren bureaucraten van de oelema die de klassieke concepten van staatsbestuur, afkomstig uit het Nabije Oosten, vestigden in dit nieuwe en snel groeiende rijk van de Osmanen.
Sultan Yıldırım (Bliksemslag) Bayezid I (1389-1402)
[bewerken | brontekst bewerken]In 1389 volgde Bayezid I zijn vader op. In Anatolië onderwierp Bayezid de Turkse vorstendommen en bracht ze onder direct bestuur van de gecentraliseerde staat via zijn bureaucraten van de kapıkulu (dienstplichtige dienaren van de dynastie). Maar de gebeurtenissen in Europa dwongen Bayezid om naar het westen terug te keren. Na de dood van de Servische heerser Lazar in Kosovo in 1389 weigerden zijn vazallen Vuk Branković en Stracimirovich het gezag van Lazar's weduwe Milica erkennen. Deze opvolgingsstrijd leidde tot de betrokkenheid van de Hongaarse koning Sigismund. Nadat Sigismund Servië was binnengevallen, kwam Bayezid naar Europa om de Hongaarse ambities in Servië in te dammen. Bayezid huwde met haar dochter Olivera. Daarna stelde Bayezid de zoon van Lazar, Stephan, op de Servische kroon als Osmaanse vazal.
In 1394 nodigde sultan Bayezid I I de Byzantijnse keizer Manuel II en de Osmaanse christelijke vazallen in de Balkan uit voor een bijeenkomst in Serres. Het belang van Bayezid was een alliantie van de Byzantijnen met Venetië te voorkomen.Wederrzijds wantrouwen tussen Manuel II en Bayezid leidde echter tot een breuk in de relaties.Daarop beval Bayezid de belegering en blokkade van Constantinopel die tot 1402 zou duren.
Bayezid leidde verder een expeditie tegen de Hongaren en Walachije en onderwierp woiwode Mircea I van Walachije in 1395. Bayezid stak daarna de Donau-rivier over en veroverde het kasteel van Nicopolis, dat één van de belangrijkste passages over de Donau controleerde. De Bulgaarse koning Ivan Shishman werd daar gevangen genomen en geëxecuteerd. Het gebied van het Koninkrijk Bulgarije werd een Osmaanse provincie.
De snelle uitbreidingen van Bayezid I in de Balkan veroorzaakten onrust in Europa. Het koninkrijk Hongarije had nu een grens met het rijk en vreesde vanuit het zuiden aangevallen te worden. De Republiek Genua en die van Venetië zagen gevaren voor hun positie op de Balkan. Het was met name koning Sigusmond die pleitte voor een gezamenlijk Europees militair optreden tegen de Ottomanen. Hun verzoek en de aanhoudende Byzantijnse steunaanvragen kregen aandacht van enkele West-Europese landen. Er werd uiteindelijk een coalitie gevormd die voor het grootste deel bestond uit Franse troepen en met name uit het Hertogdom Bourgondië, aangevuld met troepen uit Engeland, Italië, Rhodos, Spanje, Schotland, Hongarije, Walachije, Polen. Die ondernamen wat wel de kruistocht van Nicopolis wordt genoemd. Het was de laatste kruistocht van enige omvang in de Middeleeuwen.
In de buurt van Nicopolis werd dit leger door Bayezid in 1396 een verpletterende nederlaag toegebracht. Deze overwinning bevestigde de Ottomaanse aanwezigheid in de Balkan, leidde tot een grote shock in Europa en bezorgde Bayezid grote faam in de moslimwereld. Hij kreeg van de kalief in Caïro de titel van Sultan al-Rum (Sultan van de Romeinse landen). In 1400 regeerde Bayezid al over een rijk dat zich van de Donau tot de Eufraat uitstrekte. De Ottomaanse steden Edirne en Bursa waren uitgegroeid tot rijke centra van de internationale handel. Via Antalya kwam de handelsroute uit Indië en Arabië, in Amasya en Tokat passeerde die de Iraanse zijderoute. Verder zorgden de zout- en metaalmijnen in de Balkan en de aluinhandel met West-Europa voor grote inkomsten.
Interregnum (1402-1413)
[bewerken | brontekst bewerken]De bestuurlijke hervormingen van Bayezid I kregen echter ook kritiek. In de nieuwe grensgebieden in de Balkan ontstond een interne oppositie van de Turkse gazi-beys. De snelle expansie in Anatolië bracht Bayezid in conflict met Timoer Lenk en met de Mammelukken in Egypte. Timur, de Turkse vorst van Transoxanië viel Anatolië binnen en bracht in 1402 het prille Osmaanse sultanaat in de slag bij Ankara een bijna fatale klap toe. Bayezid werd gevangen genomen en overleed tijdens de gevangenschap. Timoer Lenk verdeelde de kernlanden van het Osmaanse Rijk onder Bayezid's zonen, wat een burgeroorlog, het Ottomaanse Interregnum veroorzaakte, die tot 1413 zou duren.
Çelebi Mehmet I (1413-1421)
[bewerken | brontekst bewerken]In 1413 wist Mehmet I de orde te herstellen en de Osmaanse gebieden weer te herenigen. Daarin kreeg hij de belangrijke steun van het bureaucratische apparaat van sultan Bayezid I. De invloedrijke Turkse aristocratie en de "gazi-beys" in de grensgebieden die hun privileges niet wilden verliezen, waren tegen de gecentraliseerde regering van de Osmanen gekant. De lokale christelijke vorsten in de Balkan bevonden zich in een gelijkaardige positie. Al deze groepen steunden de troonpretendenten en speelden een belangrijke rol in de langdurige burgeroorlog. Uiteindelijk behaalde Çelebi Mehmet I de overwinning op zijn rivalen doordat het Janitsarenkorps, de infanteriesoldaten in dienst van de dynastie, zijn kant kozen. Even belangrijk was echter dat hij de instemming van de oelema en de gazi's wist te winnen. De privileges van de Turkse aristocratie zouden pas na de verovering van Istanbul beperkt worden door het centralistische beleid van sultan Mehmet II (1451-81).
Gazi Sultan Murad II (1421-1451)
[bewerken | brontekst bewerken]De zwakheid van de centrale regering bleek toen de jonge sultan Murad II (1421-1451) de troon besteeg. Tot 1430 heeft hij meerdere opstanden van troonpretendenten moeten weerstaan, waarbij de steun van de gazi-beys cruciaal was voor succes. Ook de Turkse staatjes in Anatolië erkenden zijn gezag niet. Nadat de interne restauratie was voltooid, richtte Murad II zich op de Turkse staatjes. Hij onderwierp deze en verplichtte hen om de afgenomen territoria terug te geven. Na deze chaotische periode voerde Murad een verzoenend beleid met de Turkse vorsten in Anatolië, de Balkan-staten en met de Byzantijnen. Hij wilde de status quo handhaven. Murad was een sultan die graag dronk, zich had omringd met muzikanten, dichters en kunstenaars en die geboeid door het mystieke soefisme. Militair capabele viziers als Şihabeddin Paşa zorgden er echter voor dat Murads regering cruciale militaire successen kende. Murad richtte zich op de Balkan en heroverde in 1430 Thessaloniki op Venetië. Om de Hongaarse controle op Servië te verzwakken en de Venetiaanse claims in Albanië te counteren, wilde hij het gebied ten zuiden van de Donau controleren. Murad was vooral bezorgd door het commerciële overwicht van de Venetianen in de Middellandse Zeegebied. Hij voerde een expansiebeleid om de Venetiaanse commerciële hegemonie te verminderen, zodat de Osmanen de controle over de Levantijnse handelsroutes konden overnemen.
Hij stimuleerde verder de traditionele bondgenootschap met Genua, de aartsrivaal van Venetië. De controle over Servië breidde Murad uit door zijn huwelijk met de dochter van Đurađ Branković, die zijn vazal werd. De grootste dreiging op de Balkan kwam echter van de Hongaren, die in de periode 1441-1442 enige militaire successen hadden geboekt. Murad wist de Hongaarse dreiging af te weren en hij sloot in 1444 een vredesverdrag met hen in Edirne. Hetzelfde jaar sloot hij ook een vredesverdrag af met de Karamaniden, een rivaliserend Turks vorstendom in Anatolië. Oorlogsmoe en in de overtuiging dat hij de vrede aan de oostelijke en westelijke grenzen van het rijk had verzekerd, deed sultan Murad II in 1444 troonsafstand ten gunste van zijn twaalfjarige-zoon Mehmet II. Hij trok zich terug naar Manisa in Anatolië.
Hierop verbraken de Hongaren verbraken het vredesakkoord. Ook de lokale dynastieën in de Balkan namen de wapens op tegen de Osmanen. De jonge sultan Mehmet II kon de situatie niet aan. Bovendien raakte hij verstrikt in een conflict tussen de grootvizier Çandarlı Halil Paşa en zijn mentor, lala Zağanos Paşa. Ondanks de blokkade van de Bosporus door de Venetianen, stak Murad met het leger de Bosporus over, onder dekking van een spervuur van de Genuese vloot. Op 10 november 1444 vond de Slag bij Varna plaats, die eindigde met de dood van de Pools-Hongaarse koning Wladislaus van Varna en de nederlaag van ziijn leger. Samen met een tweede overwinning in de tweede Slag van Kosovo in 1448 vormde dit de basis voor het Ottomaanse machtsoverwicht op de Balkan in de volgende vier eeuwen. Ze brachten de verovering van Constantinopel, de hoofdstad van het Byzantijnse rijk, ook dichterbij.
Kenmerken van het bestuur in het vroege Ottomaanse Rijk
[bewerken | brontekst bewerken]De Osmaanse staat bouwde in de organisatie van zijn burgerlijke, militaire en juridische instellingen voort op de eerdere Turkse en islamitische politieke cultuur, met name op de bestuurlijke ervaring en kennis die was geaccumuleerd door de staten van de Seltsjoeken, de Ilkhaniden en de Mammelukken. De migratie van de Turken naar westelijk Anatolië, op de vlucht voor de Mongoolse invallen, was een belangrijke factor in de Osmaanse staatsvorming. De Mongoolse invasies hadden niet enkel de nomaden, maar ook de stedelijke Turkse bevolkingsgroepen uit Centraal-Azië ontworteld, die zich in Anatolische steden en dorpen kwamen vestigen. De Osmanen konden dus al van bij het begin steunen op een verstedelijkte Turkse bevolking. Hoewel verschillende prinsdommen controle over al deze groepen wilden krijgen, was het emiraat van Osman het meest bevoordeeld door zijn strategische ligging.
De sociale fundamenten van de Osmaanse bestuurlijke praktijken lagen in de stedelijke gildes; de akhi-organisaties in Anatolië in de dertiende en de veertiende eeuw. Deze akhis waren van oorsprong Turkse sociale en economische organisaties die waren samengevloeid met de vroeg islamitische futuwwa beweging. Futuwwa refereerde aan een canon van ethische principes voor de Soefi’s om spirituele perfectie te bereiken. De term akhi betekent in het Turkse ‘gul, edelmoedig’, en in het Arabische ‘broeder'. De akhis brachten de ambachten en de handelaars in de steden samen in gildecorporaties. Binnen dit sociaal systeem waren de vroege Osmanen uiteraard sterk gelieerd met deze akhis in de steden. Want de akhi-organisatie, die als doel de instandhouding van de sociale en economische activiteiten had, droeg bij tot de verankering van een politieke autoriteit die dat op grotere schaal kon waarborgen.
Het Osmaanse Rijk als wereldmacht, 1453–1683
[bewerken | brontekst bewerken]Met de verovering van Constantinopel in 1453 en de val van het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk, kwam het Osmaanse Rijk in een nieuwe fase. Latere militaire expedities leidden tot de annexatie van Servië en de Peloponnesos in 1459, Bosnië en Herzegovina in 1464, Euboea in 1470 en het noorden van Albanië in 1479. Het zuidelijk deel van de Krim werd geannexeerd in 1475 en het kanaat van de Krim werd een Ottomaanse vazalstaat. Dit veroverde gebied zou samen met Anatolië tot in de negentiende eeuw het kerngebied van het Ottomaanse rijk blijven. Pogingen voor de inname van Belgrado in 1436 en Rhodos in 1480 hadden geen succes.
Gedurende het bewind van sultan Mehmet II (1451-1481) werd de Ottomaanse staat omgevormd tot een gecentraliseerd rijk. De Osmanen gebruikten niet de term "rijk" maar noemden het de Sublieme Staat, Devlet-i Aliyye.
De nieuwe hoofdstad Istanbul werd opnieuw bevolkt met Armeense, Joodse en Griekse bevolkingsgroepen. Mehmet II handhaafde de privileges van de Italiaanse stadstaten. De bevolking van Istanbul was voor de verovering in 1453 omstreeks 40.000 personen. Omstreeks 1480 was dat al 75.000 en in het midden van de zestiende eeuw 400.000.
De centralisatie bereikte een hoogtepunt tijdens het bestuur van sultan Süleyman I (1520-1566).
Factoren voor verovering van de Balkan
[bewerken | brontekst bewerken]Er waren een aantal factoren die bijdroegen aan de verovering van de Balkan. Dit gebied was in de tweede helft van de dertiende en de veertiende eeuw verdeeld in kleine staatjes. De Ottomanen konden de rivaliteit tussen de leiders daarvan aanwenden met het doel hun eigen controle te vergroten. Veel van die staatjes hadden een aristocratie, die zich oriënteerde op West-Europa. In die periode probeerden ook Hongarije en Venetië gebruik te maken van de politieke en staatkundige fragmentatie. Een overheersing van hun zijde zou echter een dominantie van het Rooms-katholicisme betekend hebben, een vooruitzicht dat veel verzet opriep bij de Orthodoxe bevolking.
Het waren echter vooral de sociale omstandigheden die de opmars van de Ottomanen op de Balkan bevorderden. Het verval van een centraal Byzantijns gezag had als resultaat dat er sprake was van toenemende autonomie van grote landeigenaren. Die legden in steeds grotere mate steeds hogere belastingen en grotere arbeidsverplichtingen op aan de boeren. Dat was een tweede reden dat een groot deel van de bevolking niet direct afwijzend stond tegen het nieuwe bewind . De Ottomanen braken met de tendens naar feodaliteit en creëerden een sterk gecentraliseerde machtsstructuur. Land werd weer eerst eigendom van de staat, daarna werd het weer herverdeeld maar de vruchtgebruikers stonden sterk onder staatstoezicht. Onder het nieuwe regime werden feodale verplichtingen voor corvee afgeschaft. Belastingheffing en eventuele uitzonderingen daarop, de status van groepen, individuen en eigendom en gebruik van land werden in wetgeving in naam de van de sultan vastgelegd.
Fatih Sultan Mehmed II (1451-1481)
[bewerken | brontekst bewerken]Mehmet voerde een reeks van wettelijke, bestuurlijke en militaire hervormingen door om een gecentraliseerde staatsstructuur te vormen. Hij slaagde erin om de absolute macht van de sultan te consolideren door het instellen van een centraal bestuur, waarin de bureaucraten en militairen gerekruteerd via het devşirme-systeem de belangrijkste instrumenten van de staat werden. De Osmaanse staat ontstond uit een vermenging van de nomadisch-Turkse politieke tradities en instellingen, het Perzisch bestuurlijke erfgoed, de islamitische sharia-wetgeving aangevuld met de vorstelijke wetten (kanuns) en tenslotte enkele Oost-Romeinse praktijken. Het evenwicht tussen de dynastieke en islamitische wetten kon enkel bewaard worden door een sterke, centrale autoriteit, in de persoon van de sultan.
Door de veroveringen werden nieuwe culturen geïncorporeerd. Zo nam Mehmet niet alleen de Turks-Arabische titel van Khan van de Twee Continenten en de Twee Zeeën aan, maar voegde hij er Kayser-i Rûm (keizer van Rome) aan toe. Toen hij op 21-jarige leeftijd Istanbul veroverde, sprak Mehmet vloeiend Turks, Perzisch, Arabisch, Hebreeuws, Grieks en Latijn. Mehmet tolereerde de co-existentie van drie religies in Istanbul. De patriarch behield zijn autonomie over de Grieks-orthodoxe gemeenschap van Istanbul. De andere christelijke en joodse gemeenschappen werden erkend als autonome gemeenschappen.
Sultan Mehmed nodigde bekende geleerden en filosofen uit en liet hen discussies voeren. Sultan Mehmed schreef gedichten onder het pseudoniem 'Avni' (de helper) en liet een dichtbundel na in de klassiek Ottomaanse literaire stijl. Hij bouwde universiteiten (madrassa's) en stimuleerde de ontwikkeling van onderzoek in wiskunde, astronomie, geneeskunde en theologie. Hij liet zich portretteren door de Italiaanse schilder Gentile Bellini in Istanbul. Leonardo da Vinci verzocht sultan Bayezid II (zoon van Mehmed II) om onder zijn patronage te komen en een brug over de Gouden Hoorn te bouwen.Verder bewaarde Mehmed ook een reeks Griekse manuscripten in zijn bibliotheek. Vanwege zijn interesse in de Italiaanse architectuur nodigde hij de ingenieur en architect van Boulogne, Aristotile Fiorevante uit. Door de kooplieden, de geleerden zoals Ali Qushji en de kunstenaars uit de provincies van het rijk en van het islamitische cultuursteden als Herat, Bagdad en Samarkand ontwikkelde Istanbul zich tot een ware metropool.
Sultan Bayezid II (1481-1512)
[bewerken | brontekst bewerken]Na het plotse overlijden van sultan Mehmet II ontstond een opstand van de Janitsaren en een opvolgingsstrijd tussen zijn zonen Cem (Djem) en Bayezid II. Cem werd beschouwd als de opvolger en voortzetter van het beleid van zijn vader. Maar er was grote ontevredenheid over sultan Mehmet's centralistische beleid. Mehmet's inspanningen om de centrale staat te verankeren en de financiering van de vele militaire expedities leidden tot ongenoegen onder de vele segmenten van de samenleving. Aanzienlijke delen van de bevolking hadden geleden onder het fiscale regime van Mehemet III. Daar kwam nog een verborgen oppositie bij binnen de elite, bestaande uit aristocraten die hun status hadden verloren en die aangespoord werden door bureaucraten die op meer macht hoopten. Al deze elementen hadden zich geschaard achter Bayezid II en ze vonden bondgenoten onder de Janitsaren.
De grootvizier Karamani Mehmet Paşa schoof Cem naar voren als de nieuwe sultan, maar de Janitsaren grepen in en zetten de grootvizier af en haalden Bayezid II naar Istanbul om de troon te bestijgen. Cem kwam in opstand tegen zijn broer maar werd definitief verslagen met de cruciale steun van Gedik Ahmet Paşa. Cem zocht zijn toevlucht bij de hospitaalridders van Rodos, waar hij gevangen werd gezet tegen betaling van 45.000 goudstukken per jaar.
Yavuz Sultan Selim I (1512-1520)
[bewerken | brontekst bewerken]De veroveringen van sultan Mehmet II brachten het rijk in conflict met christelijke en islamitische mogendheden: Hongarije, Spanje en het Heilige Roomse Rijk in het noorden en westen, Perzië in het oosten, en de Mammelukken in Egypte. Sultan Selim I wist de laatste twee in een bliksemveldtocht van slechts enkele jaren te veroveren. In 1514 werd sjah Ismail I in de Slag bij Chaldiran verslagen, wat de Osmaanse macht in Oost-Anatolië en het noorden van Mesopotamië bevestigde. Daarbij sloot Selim I een alliantie met de Koerdische stammen in de regio. In 1516 veroverde sultan Selim I Syrië en Palestina, in 1517 het Mammelukkenrijk in Egypte.
Door de verovering van het Mamelukkenrijk werd de samenstelling en het karakter van de Osmaanse staat sterk veranderd. Tot 1517 was het een regionale macht aan de grenzen van de moslimwereld, hoewel met een aanzienlijk prestige. Na de verovering van Egypte, Syrië en in 1533 Irak bestuurde de Osmaanse regering niet alleen een groot aantal niet-islamitische inwoners, maar controleerde het de kernlanden van de moslimwereld. Dit gaf de Osmanen een sterkere positie tegenover zowel het Habsburgse rijk als de Safawiden in Perzië en versterkte hun legitimatie binnen de moslimwereld. De Osmaanse sultans waren voortaan ook de Beschermers van de heilige steden (Mekka, Medina en Jeruzalem) en van de bedevaart naar deze plaatsen. Ook werd het kalifaat door de emir van Mekka aan Yavuz Sultan Selim gegeven. Yavuz Sultan Selim noemde zich echter 'dienaar van de heilige steden van Mekka en Medina' - Khadimü’l-Harameyn - in plaats van de gebruikelijke titel te gebruiken.
Om de Osmaanse dynastieke legitimatie verder te ondersteunen ten opzichte van de moslimwereld eigende Selim zich de titel Khadimü’l-Harameyn toe. Een belangrijk kenmerk van de Osmaanse sultan was zijn imago als een ideale vorst die de moslimlanden (Darü'l-islam) beschermde en er nieuwe gebieden aan toegevoegde.
Kanuni Sultan Süleyman I (1520-1566)
[bewerken | brontekst bewerken]De 16de eeuw werd gekenmerkt door de strijd om politieke hegemonie tussen de Osmaanse sultan Süleyman I en zijn tijdgenoot, de Habsburgse koning Karel V. De Osmanen hadden de twee rivalen in de moslimwereld, de Safaviden in Perzië geneutraliseerd en het Mammeluk sultanaat van Egypte en Syrië veroverd.
Tijdens het bewind van sultan Süleyman I (1520-1566) kreeg het Osmaanse Rijk zijn grootste uitbreiding. Ook het Osmaanse wettelijke en bestuurlijke systeem kwam dan tot volle ontplooiing. Süleyman was de tiende en langst regerende sultan van de Osmaanse dynastie. In het Westen is hij bekend als Süleyman de Prachtlievende. Hij was een van de machtigste vorsten in Europa van de 16e eeuw. Hij leidde persoonlijk de Osmaanse legers en veroverde belangrijke christelijke bolwerken zoals Belgrado, Rodos, bracht een einde aan het koninkrijk Hongarije in de Slag bij Mohács in 1526 en belegerde Wenen in 1529.
De Slag bij Mohács kan als een hoogtepunt van de Osmaanse veroveringen in Europa worden gezien. In het oosten versloeg hij in 1534 de Safawiden in Mesopotamië en veroverde Bagdad. Grote delen van Noord-Afrika, zoals Algiers (1516), Tunis (1534) en Tripoli (1551) kwamen onder Osmaanse controle. De Ottomaanse vloot onder leiding van admiraal Hayreddin 'Barbarossa' Pasha domineerde het oostelijk deel van de Middellandse Zee tot de Rode Zee en de Perzische Golf.
Sultan Süleyman sloot in 1543 een alliantie met Frans I, koning van Frankrijk, tegen de gemeenschappelijke vijand, Karel V, de Habsburgse keizer. De Fransen zochten Osmaanse hulp in hun machtsstrijd in Europa tegen hun Habsburgse rivalen. Op verzoek van Frans I belegerde in 1543 de Osmaanse vloot onder bevel van Hayreddin Pasha Nice, dat in Spaanse handen was gevallen. Hierna overwinterde de Osmaanse vloot in de Franse kuststad Toulon.
Ook de noordelijke Nederlanden zochten toenadering tot het Osmaanse rijk. In 1568 zond Willem I, Prins van Oranje, een gezant naar het Osmaanse hof met een verzoek voor financiële en militaire steun van de Osmaanse staat voor de onafhankelijkheidsoorlog tegen de toen gemeenschappelijke vijand Spanje. Uit die periode stammen ook teksten en geuzenliederen met zinnen als ” Liever Turks dan paaps ” en ”Al is den Turck gheen Christen genaemt, Hy en heeft niemant om tgeloove gebrant.”
De Osmanen waren ook actief in Afrika. In het huidige Ethiopië en Eritrea, stichtten zij de provincie Habeş. De Osmaanse regering leverde ook steun aan de Oost-Afrikaanse landen langs de kust van de Indische Oceaan. De Osmanenonderhielden relaties met de islamitische staten in Centraal en Oost-Afrika, zoals de sultanaten van Bornu, Zanzibar en Harar.De Osmaanse zeevaarder, cartograaf en auteur, Piri Re'îs, tekende al in 1513 een nauwkeurige kaart van de wereld, waarin hij de laatste ontdekkingen in de Nieuwe Wereld ook registreerde. Hij maakte o.a. gebruik van vijf Europese kaarten, waarvan er één getekend was door Columbus.
Het beleg van Malta (1565), dat verdedigd werd door de Hospitaalridders, moest na zware strijd door de Ottomanen worden opgegeven. Lange tijd werden de Ottomanen in Europa gezien als bedreiging van het christendom, zodat er diverse militaire coalities tegen werden gesmeed. Spanje, dat in die tijd dankzij de zilver- en goudimport uit Amerika veel te besteden had, speelde hierbij een hoofdrol, zowel uit religieuze als geopolitieke motieven. De rivaliteit ter zee bereikte in 1571 een hoogtepunt in de Slag bij Lepanto, aan de Griekse oostkust. Het was een grote overwinning voor de 'Heilige Liga', maar die viel uiteen zodra de acute dreiging was afgewend. De Ottomanen kregen daardoor nog de kans zich van 'Lepanto' te herstellen.
Doordat de Osmanen het hele oostelijke Middellandse Zeegebied beheersten, beheersten zij een belangrijk deel van de doorvoerhandel tussen Europa en Azië. De Venetiaanse handelaren die via de Levant handel dreven met India en China, konden daardoor hoge prijzen opgelegd worden op handelswaar zoals peper. De specerijen werden letterlijk peperduur. Dit leidde tot het zoeken naar alternatieve routes over zee naar de Indische specerijengebieden. Eerst werd de route rond Kaap de Goede Hoop (1488) ontdekt. Het zoeken naar een alternatieve, westwaartse route naar Oost-Azië leidde tot de ontdekking van Amerika (1492), wat onvermoede kansen voor Europese expansie bood. De handel verschoof daardoor van Venetië en Genua eerst naar Lissabon en later naar Amsterdam en Londen. Het belang van de handel in de Middellandse Zee verdween daarmee niet volledig. Tot eind de 18de eeuw bleef het een belangrijke rol spelen.
Vanaf ongeveer 1590 werd de macht van de sultans ingeperkt door een bureaucratie, die over eigen machtsbronnen beschikte. De macht verschoof naar onder meer de grootvizier en bevelhebbers van de Janitsaren en de centrale bureaucratie. Een bekend incident was de gewelddadige afzetting van de jonge sultan Osman II in 1622.
]] Na een mislukte expeditie in Polen in 1621 was Osman II overtuigd dat de Janitsaren en de staatsmannen niet langer bekwaam waren en wilde een hervorming van het leger en bureaucratie doorvoeren. In zijn voornemens hield hij echter weinig rekening met de interne machtsverhoudingen. Met zijn plannen joeg de jonge sultan niet alleen de Janitsaren, maar ook het establishment tegen zich in het harnas. Ze vreesden hun posities en privileges te verliezen en spoorden de Janitsaren aan tot een paleiscoup. Toen Osman II niet toegaf aan druk van de Janitsaren om van zijn hervormingen af te zien, bestormden ze het Topkapi-paleis, zetten hem af en sloten hem op. Twee dagen later sprak de oelama een fatwa uit tegen Osman II en werd hij in het kasteel van de Gouden Poort gewurgd.
Het Osmaanse Rijk en Europa
[bewerken | brontekst bewerken]De overheersing van de Balkan en een deel van de rest van Oost-Europa vormt een belangrijk hoofdstuk in de Europese geschiedenis. Rond 1345 staken zij bij de Dardanellen over naar Europa. Langzaam maar zeker rukten de Ottomanen verder in Europa op. Onder sultan Murat I veroverden zij gebieden in Bulgarije en Servië, waarmee ze een sterke aanwezigheid in Europa kregen. Sofia werd in 1385 veroverd, Thessaloniki in 1387, later werd ook Albanië veroverd. In de 15e eeuw werden meer gebieden, onder andere in Servië veroverd. In 1453 viel de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel. Dit werd de nieuwe hoofdstad van het Ottomaanse Rijk werd. Sultan Mehmet II maakte uitdrukkelijk aanspraak op de titel van Kayser-i Rum caesar en zag Rome als de ultieme bekroning op zijn carrière. Hij wilde het Romeinse rijk opnieuw tot leven wekken. Zo had het Ottomaanse rijk in Italië in 1480 voor korte tijd een basis in Otranto.
Het Osmaanse Rijk was vanaf de vijftiende eeuw een onderdeel van de Middellandse Zeewereld en ook van Europa. Relaties met Europa begonnen eerst met de Italiaanse staten zoals Genua en Venetië en volgden later met de andere Europeanen. Mede door de vele oorlogen was er sprake van wederzijdse technologische, culturele en intellectuele uitwisselingen. Om hun commerciële belangen te garanderen, richtten Venetië en Genua in het Osmaanse Rijk residerende ambassades op. De Venetiaanse gezanten (bailo) in Istanbul zonden periodieke verslagen (relazioni) naar de doge over de politiek, de samenleving en de intenties van de Osmaanse vorsten.
De handel met Europese staten werd gereguleerd door zogenaamde capitulaties, die door de sultan werden ondertekend. De inhoud van die documenten verzekerde Europese handelaren onder meer van vrijstelling van locale belastingen,dienstplicht en vrijwaring van huiszoeking. Het gaf die handelaren – in principe – ook recht op een zekere vorm van extraterritorialiteit.De capitulaties hadden een aanzienlijke politieke betekenis, te vergelijken met wat in hedendaagse termen iets van een bevoorrechte handelspartner zou zijn.De tekst was in de vorm van eenzijdige verklaringen en bevelen van de sultan. In de praktijk kon er echter over de tekst onderhandeld worden. In de latere perioden van het verval van het rijk kon de tekst door buitenlandse ambassadeurs vrijwel gedicteerd worden. Het systeem van capitulaties bleef tot diep in de negentiende eeuw gehandhaafd.
In 1611 verwierf de Republiek als derde natie na Frankrijk en Engeland een dergelijke capitulatie. Cornelis Haga werd de eerste ambassadeur van de Republiek in het rijk. Haga was ook de oprichter van een qua structuur met de Vereenigde Oostindische Compagnie vergelijkbare onderneming, De Directie der Levantse Handel en Navigatie in de Middellandse Zee . De Directie coördineerde alle overzeese contacten met het Ottomaanse rijk. Ze hief belasting op import en export naar de Levant en bood in ruil daarvoor wapens en bemiddeling, als dat nodig was.
De Ottomaanse macht liet vele sporen na in o.a. de toneelstukken van Marlowe's The Jew of Malta, Shakespeare's Othello en in vele andere 'Turks geïnspireerde' werken die in de zestiende en de zeventiende eeuw werden geschreven De vele westerse diplomaten, kunstenaars (zoals Bellini) en anonieme handelaars die in het Osmaanse rijk leefden en werkten hebben ook culturele en artistieke uitwisseling en overdrachten tussen de Osmaanse en Europese werelden geïnitieerd. Bewuste patronage van kunstwerken door Italiaanse en Osmaanse sponsors weerspiegelen een complexe culturele en politieke relatie tussen het Europa van de Renaissance en het Osmaanse Rijk. De Vlaamse schilder Pieter Coecke van Aelst kwam in 1533 naar Istanbul en maakte aantekeningen voor wandtapijten. Een andere Vlaamse kunstenaar, Lambert de Vos was in Istanbul van 1572 tot 1574. Hij werkte in opdracht van de Habsburgse ambassadeur Karel Rijm en produceerde een album van Osmaanse klederdracht.
In 1683 sloegen de Ottomanen opnieuw een beleg van Wenen. Na twee maanden strijd werd de stad ontzet door een coalitie onder leiding van de Poolse koning Jan III Sobieski. Het beleg van Wenen keerde de Ottomaanse opmars in Europa. De euforie in Europa was zo groot dat de samenwerking in 1684 werd geformaliseerd in een Heilige Liga, die tot aan de Vrede van Karlowitz in 1699 in de Grote Turkse Oorlog successen boekte in het terugdringen van het Ottomaanse Rijk. Het Ottomaanse Rijk stond geheel Hongarije (behalve het banaat van Temesvár), een groot deel van Transsylvanië en Slavonië aan de Habsburgers af, Podolië (een streek in het huidige Oekraïne) ging naar Polen. Dalmatië en de Peloponnesos kwamen in handen van Venetië. De Russen, die in 1696 Azov veroverden, sloten een apart vredesverdrag (Vrede van Constantinopel) met het Ottomaanse Rijk in 1700. Bij de Vrede van Passarowitz (1718) kreeg het Ottomaanse Rijk de Peloponnesos weer terug en moest Venetië ook zijn laatste vestigingen op Kreta overdragen.
Het Ottomaanse Rijk en de Arabische wereld
[bewerken | brontekst bewerken]Een groot deel van de Arabische wereld werd veroverd door de Ottomanen. Zij hingen zoals hun voorgangers de Seltsjoeken de islam aan, en gebruikten het Arabisch alfabet voor het Turks. De twee heilige steden van de islam, Mekka en Medina werden onderdeel van het rijk. De steden werden door plaatselijke hasjemitische sjarifs bestuurd, maar vielen binnen het Ottomaanse Rijk bestuurlijk onder Damascus. Het was dan ook de taak van de gouverneur van Damascus om de jaarlijkse bedevaart naar Mekka in goede banen te leiden. De gouverneurs van Caïro droegen verantwoordelijkheid voor pelgrimstochten vanuit Afrika tot het moment waarop deze Mekka of Medina bereikten.
De feitelijke macht van de Ottomanen op het Arabisch Schiereiland was echter nogal beperkt. Ze beheersten slechts de kusten waarbij hun controle naar het zuiden steeds verder afnam. Feitelijk kwam het neer op een reeks geïsoleerde Ottomaanse garnizoenen in steden, oases en forten, of stammen die slechts nominaal de Ottomaanse suzereiniteit erkenden. In het zuiden werd Jemen praktisch onafhankelijk onder een imam, en in Oman, Hadramaut en aan de zuidoever van de Perzische Golf was Ottomaans gezag feitelijk afwezig. Bemoeienis met het centrale gebied van het schiereiland, de Nadjd ontbrak volledig,
Samenleving,instituties en economie in de klassieke periode/Nieuwe tekst
[bewerken | brontekst bewerken]De sultans bewaarden een traditioneel patroon van sociale orde met een zeer kleine heersende klasse ( askeri ) gericht op het bewaren van die orde en het veilig stellen van voldoende financiële middelen om ruim voldoende een gewenste levensstijl te onderhouden. Deze groep betaalde geen belasting en had het recht wapens te dragen. Daarnaast was er een overgrote meerderheid van belastingplichtige onderdanen,( reâyâ , kudde), die georganiseerd waren in min of meer autonome gemeenschappen op basis van religie (millets) dan wel economische activiteiten ( esnaf of gilden) die zich bezig hielden met vrijwel alle aspecten in de samenleving die niet door de heersende klasse werd gecontroleerd.
Het onderdeel uitmaken van de heersende klasse was in principe niet erfelijk maar cultureel bepaald. De toegang tot die klasse was in principe open voor allen die loyaal waren aan de sultan en zijn dynastie en zich een bepaalde gedragscode hadden weten eigen te maken. Het was uiteraard voor kinderen van ouders die al onderdeel waren van de klasse gemakkelijker om daar toegang toe te verkrijgen, maar die was ook mogelijk voor personen met een christelijke afkomst mits deze zich bekeerden tot de islam. In de praktijk was er een verdeling in twee in die heersende klasse. De eerste werd gevormd door leden van de heersende klasse die een Turkse en islamitische achtergrond hadden, waaronder de afstammelingen van de heersende klasse uit de tijd van de Seltsjoeken en de Mamelukken. De tweede groep waren bekeerden tot de islam, oorspronkelijk gerekruteerd op basis van het systeem van devşirme. Deze twee groepen concurreerden met elkaar. De sultans moesten voortdurend zoeken naar een balans in hun gunsten om beide te kunnen controleren en gebruiken.
De leden van de heersende klasse waren verdeeld in ” instituties ” gebaseerd op de functie die zij uitoefenden. Het ” Instituut van het Paleis ” was verdeeld in twee Diensten. De eerste was belast met de persoonlijke aangelegenheden van de sultan, zijn vrouwen, kinderen en slaven. Een tweede Dienst binnen het Instituut zag toe op de uitvoering van bevelen van de sultan. Het ” Instituut van de Klerken ” ( kalemiye ) beheerde de financiën van het rijk, was verantwoordelijk voor de inning van belastingen en meer in het algemeen met de belangrijkste administratieve taken. Hiertoe behoorden de Grootvizier, functionarissen met de rang van vizier en die met de titel pasja.
Het ” Religieuze en Culturele Instituut ” ( ilmiye ) bestond naast de geleerden ( Oelama s) en de Imams uit de rechters (kadi ) en wetsgeleerden (moefti). Het ” Militaire Instituut ” ( seyfiye ) was verantwoordelijk voor de uitbreiding en verdediging van het rijk alsmede voor de orde en veiligheid.
In principe waren alle taken die niet uitgevoerd werden door de heersende klasse een verantwoordelijkheid voor de millets. de gilden en een organisatievorm onder de naam vakif . De Grieks-orthodoxe en Armeens-orthodoxe millet werden geleid door hun eigen patriarch, die verantwoordelijk was voor de organisatie van de hiërarchie in de geloofsgemeenschap. De eerste omvatte in principe alle etnische Grieken, Slaven en Roemenen. De tweede omvatte niet alleen Armenen, maar ook bijvoorbeeld Kopten. Het woord millet betekent natie. In het Ottomaanse rijk werd nationaal bewustzijn opgevat als religieuze verwantschap. Etnisch heel verschillende moslims of christenen die ook een andere taal spraken maakten deel uit van de zelfde natie. De sultans trachtten ook een Joodse millet te organiseren onder leiding van de Groot Rabbijn van Istanboel.
Dorpen bestonden meestal uit slechts een millet. In de steden werden wijken ( mahallât ) van elkaar gescheiden door muren en poorten bestemd voor afzonderlijke millets. Er bestond in de Ottmaanse samenleving niet iets als een gemeentelijk bestuur. De religieuze leiders van ieder dorp of wijk voerden de seculiere taken uit die niet tot de verantwoordelijkheid van de heersende klasse behoorde. Zij organiseerden dus hun eigen scholen, vormen van sociale ondersteuning en rechtspraak op het gebied van vooral familierecht. De leiders van de verschillende millets kwamen bijeen als er gevallen waren die samenwerking noodzakelijk maakten, zoals aanvallen van buitenaf, branden, sommige festivals, maar over het algemeen hadden personen uit de verschillende millets slechts oppervlakkige contacten met elkaar.
De vakif was een vorm van een charitatieve organisatie, die land in vruchtgebruik had gekregen. De opbrengst van het land werd aangewend voor de bouw van religieuze en infrastructurele werken, zoals scholen, bibliotheken, moskeeën, maar ook wel voor verfraaiing van een stad in de vorm van fonteinen.
Bevolking en positie van minderheden
[bewerken | brontekst bewerken]Er bestaan geen echt nauwkeurige ramingen over de omvang van de bevolking in deze periode. De meeste historici gaan echter uit van een aanname van rond 27 miljoen mensen aan het eind van de zeventiende eeuw. Dat was -ook voor toenmalige maatstaven- een laag aantal voor een rijk met die omvang. Ongeveer 85% van de bevolking woonde op het platteland; ongeveer 15 % woonde in steden met meer dan 10.000 inwoners.
Er waren grote regionale verschillen in bevolkingsdichtheid en verstedelijking. De grootste steden lagen alle in het niet-Europese deel van het rijk. Het gaat dan om steden als bijvoorbeeld Istanboel en Caïro die honderdduizenden inwoners hadden. Toch was de feitelijke verstedelijking in het Europese deel van het rijk groter. De bevolkingsdichtheid in dit deel van het rijk was het dubbele van het Aziatische deel.
In het Aziatische deel van het rijk was de overgrote meerderheid van de bevolking moslim met aanzienlijke christelijke minderheden en joden. In het Europese deel waren orthodox christenen ver in de meerderheid. Hier waren enkele groepen katholieken en verder belangrijke minderheden van moslims in vooral gebieden als het hedendaagse Albanië,Bosnië en Bulgarije. De islamitische meerderheid van het rijk vormde ook geen uniform geheel. De grote meerderheid waren soennieten. In veel gebieden van het rijk waren echter substantiële meerderheden van sjiieten en alevieten. Daarnaast waren er minderheden als Druzen, Jezidi's en christelijke Maronieten.
Er waren uiteraard al heel lang en ver voor de Ottomanen joodse gemeenschappen geweest in het gebied van het rijk. Vanaf eind 15e eeuw kwam er een nieuwe instroom als gevolg van de verdrijving van joodse gemeenschappen uit Spanje, Portugal en Italië. De Ottomaanse staat zag deze gemeenschappen graag komen vanwege de vaardigheden en netwerken die zij met zich mee brachten. Een tweede element was het feit, dat na de verovering van de Balkan delen daarvan in belangrijke mate ontvolkt waren en dringend een bevolkingsimpuls nodig hadden. Thessaloniki is het beroemdste voorbeeld van deze vestiging. Na de verovering en verwoesting van de stad door de Ottomanen in 1430 was het inwoneraantal gedaald tot ongeveer 7.000 mensen. In 1478 kwam nog geen enkele joodse familie in de registers voor. In 1519 woonden er in de stad al ongeveer 16.000 Sefardische Joden, ongeveer 54 % van de totale toenmalige bevolking.
Net als in eerder in andere islamitische rijken hadden christenen en joden als mensen van het Boek de status van Dhimmi. Er diende een aparte hoofdelijke belasting betaald te worden, de djizja. Hiermee werd het recht en de mogelijkheid verworven onder islamitisch bestuur te leven, zij het als tweederangs onderdanen. Er waren veel beperkingen voor hen, zoals uitsluitingen voor beroepen, kledingvoorschriften, ongelijkheid in het strafrecht, verbod op bouw van ( nieuwe) kerken, een verbod op het luiden van klokken en het hanteren van kleppers om de kerkgang aan te kondigen.
Een zeer grote meerderheid van de christenen bleef na de komst van de Ottomanen het oorspronkelijke geloof trouw. Groepen die wel overgingen tot de islam, zoals bijvoorbeeld de Pomakken, bleven ook hun eigen oorspronkelijke taal spreken. Er werd door de Ottomaanse overheid ook geen beleid gevoerd voor bekering tot de islam. Dat zou in economisch opzicht ook contraproductief zijn geweest. De hoofdelijke belasting vormde de op een na grootste inkomensbron voor de staat.
Economie
[bewerken | brontekst bewerken]Het rijk had vergeleken met West-Europese landen nauwelijks een economisch beleid. De ontwikkeling van vroegkapitalisme naar mercantilisme ging aan het rijk voorbij. Er werden door de staat nauwelijks maatregelen getroffen die het een positie zou verschaffen ten opzichte van andere landen. Maatregelen die als mercantilisme beschouwd kunnen worden dateren feitelijk pas van de negentiende eeuw.
De belangrijkste economische uitgangspunten voor de Ottomaanse staat waren de zorg voor inning van de belasting op agrarische productie, het verzekeren van voldoende toevoer van levensmiddelen naar de steden, regulering van markten, het relatief laag houden van marktprijzen en opstellen en handhaven van maatregelen ten aanzien van de standaard op maten en gewichten.
Het rijk was vooral een agrarische economie. In principe was al het land tot aan het midden van de achttiende eeuw eigendom van de sultan, de staat. Dat werd op basis van bij wetgeving vastgelegde condities herverdeeld naar vruchtgebruikers.
De belasting op de landbouwproductie was de belangrijkste inkomsten bron van de staat. Die belasting was in het rijk over het algemeen niet hoger dan in de periode voor de veroveringen en vaak lager. De positie van de boeren in het Europese deel van het rijk was dan ook beter dan dat van boeren in Midden-Europese landen als bijvoorbeeld Hongarije en Pruisen.
In de zestiende eeuw was het rijk zijn leidende positie op het gebied van de doorvoerhandel van goederen uit Zuid- en Oost-Azië definitief kwijtgeraakt aan West-Europa. Internationale handel speelde vanaf begin zeventiende eeuw maar een geringe rol en beperkte zich tot die op de Zwarte Zee en in relatief kleine volumes via de Perzische Golf en Rode Zee. Vanaf midden zeventiende eeuw was ook de handel op het oostelijk deel van de Middellandse Zee in handen van Europeanen gekomen. Veel meer dan in West-Europa was handel in het rijk slechts lokale handel.
Nijverheid werd gedomineerd door de gilden. Net als in het middeleeuwse Europa vormden die een gesloten systeem. Vernieuwende ideeën kregen daardoor geen kans, waardoor nauwelijks sprake was van modernisering van productiemethoden. De janitsaren en de gilden waren traditionele bondgenoten. Na de vernietiging van het corps in 1826 nam de betekenis van de gilden wel enigszins af, maar het gildensysteem zou pas in 1913 verdwijnen,
De achttiende eeuw
[bewerken | brontekst bewerken]Rond het jaar 1700 was de positie van het rijk al ernstig verzwakt. Het was in economisch, technologisch en militair opzicht achter gebleven bij de Europese staten. Het rijk zou in de achttiende en negentiende eeuw nog wel enkele militaire overwinningen behalen, maar over de gehele periode was het feitelijk voortdurend in het defensief.
De eerste van die Ottomaanse overwinningen was in de Russich-Turkse oorlog van 1710-1711 tijdens de Proetcampagne. In 1739 wisten de Ottomanen na een oorlog met Oostenrijk het noorden van Servië met het gebied rondom Belgrado alsmede het noorden van Bosnië weer te heroveren.
De Tulpenperiode
[bewerken | brontekst bewerken]De periode tussen deze twee gebeurtenissen wordt wel aangeduid als de Tulpenperiode. Die periode vond plaats tijdens de regering van Ahmet III in de jaren tussen 1718 en 1730. De periode kenmerkt zich onder meer door een extravagante stijl aan het hof en bij een deel van de elite. De grootvizier liet voor de sultan een nieuw paleis bouwen, het Sa'dabat ( Plaats van Geluk). Het paleis was ingericht op het kunnen tonen en leveren van amusement. De rijkste leden van de elite lieten soortgelijke complexen bouwen. De naam van de periode is ontleend aan de passie aan het hof voor tulpen. De bloem speelde in tal van motieven een grote rol bij de vormgeving van tuinen bij deze complexen.
In deze twaalf jaar werden de diplomatieke relaties met West-Europa versterkt.Europese delegaties kregen meer bewegingsvrijheid in Istanboel. Het best werd dat geïllustreerd door de brieven van Mary Wortley Montagu, de vrouw van de Britse ambassadeur. De verzamelde brieven werden 1772 in gedrukte vorm gepubliceerd. De Ottomaanse delegaties kregen buitengewoon veel belangstelling in het westen. In met name Frankrijk, Oostenrijk en Engeland ontstond een vorm van "turkomanie". Deze beweging werd werd ook in de Europese kunst zichtbaar. Muziek, meubilair en schilderijen waren geïnspireerd door wat gezien werd als Turkse en Ottomaanse stijlen.
Er was bij een deel van de elite in Istanboel toenemende aandacht voor de Europese cultuur. Maar in de periode was er vooral ook een hernieuwde belangstelling voor klassieke islamitische cultuur. Op het gebied van de kunsten en met name de architectuur vonden een aantal innovaties plaats, die voor een deel beïnvloed waren door de Barok. Het bekendste voorbeeld is de Fontein van Ahmed III voor het Topkapipaleis.
De eerste drukpers van het rijk werd in deze periode in Istanboel geïnstalleerd. Dat leidde tot verzet van de klerken, die vreesden voor het verlies van hun baan en status. Er werd uiteindelijk een compromis gevonden, waarbij het werd uitgesloten dat er traditionele, religieuze literatuur werd gedrukt en de klerken op die wijze het meest lucratieve deel van hun werk konden behouden.
De extravagantie van de elite werd onder meer gefinancierd door de vermindering van het aantal janitsaren, een waardevermindering van de munt en hogere belastingen op basis van een nieuw kadastraal register. Er kwam dan ook toenemend verzet tegen het regime. In 1724 had het rijk gezamenlijk met de Russische tsaar Pter de Grote een campagne gevoerd om het noordwestelijk deel van het het rijk van de Safaviden te verdelen. In 1730 wist Nadir Shah de Ottomanen te verdrijven. Het gevolg was een opstand in Istanboel, waarbij Ahmet III gedwongen werd afstand te doen van de troon. De janitsaren installeerden een nieuwe sultan in de persoon van zijn neef Mahmut I.
De eigenaar van de drukpers,Ibrahim Muteferrika, wist in 1731 nog zijn boek te publiceren onder de titel Een Rationele Basis voor Naties. In het boek werd vooral de vraag gesteld waarom het Ottomaanse rijk zover achter bleef bij de Europese staten. Hij pleitte voor de toepassing van nieuwe methodes en technieken en het belang van modern onderwijs. Deze periode van enige oriëntatie op het westen was echter met de machtswisseling beëindigd. Het zou een eeuw duren voordat in de periode van de Tanzimaat weer een dergelijke oriëntatie zou plaatsvinden.
De macht van de ayans
[bewerken | brontekst bewerken]Voor de zeventiende eeuw werd de term ayan gebruikt om een zeer gerespecteerd persoon aan te duiden. Vanaf de zeventiende eeuw werd de term gebruikt voor een bestuurder op het niveau van provincies of districten. Vanaf het midden van de achttiende eeuw kregen deze ayans door het verminderen van centraal gezag vanuit Istanboel steeds meer macht.
Het betekende dat het oude stelsel van land verdelen onder vruchtgebruikers vervangen werd door een systeem waarbij de ayans het land feitelijk gingen exploiteren als privé- eigendom en zich in de positie manoeuvreerden van ontvanger van de pacht. Dat bracht een verslechtering voor de positie van de boeren. In de loop van de eeuw trokken de ayans een groot deel van de macht op provinciaal niveau naar zich toe en werd het centraal gezag in Istanboel sterk afhankelijk van hun medewerking. De machtigste van de ayans hadden aan het eind van de eeuw hun grondgebied uitgebreid en voor een deel autonome politieke entiteiten gecreëerd die de cohesie van het rijk ernstig bedreigden. Het gevolg was ook een zeer aanzienlijke vermindering van de belastingopbrengsten voor Istanboel. Vanaf het midden van de achttiende eeuw verkeerde het rijk permanent in een fiscale crisis.
Rusland als grootste bedreiging
[bewerken | brontekst bewerken]In de tweede helftt van de achttiende eeuw werd Rusland de grootste bedreiger van voor het rijk. De Russen trachtten voet te krijgen aan de noordelijke kust van de Zwarte Zee en kwamen daar in conflict met de Krim-Tataren die vazallen waren van het Ottomaanse rijk.
De Russisch-Turkse oorlog van 1768-1774 eindigde in een catastrofe voor het Ottomaanse rijk. Het verdrag van Küçük Kaynarca wordt gezien als een beslissend keerpunt in de geschiedenis van het rijk. De Krim werd onafhankelijk en in 1783 door Rusland geannexeerd. Kabardië, Kertsj, Azov en Perekop werden eveneens geannexeerd. Russische koopvaardijschepen kregen vrije doorvaart in de Zwarte Zee, de Bosporus en de Dardanellen. Rusland kreeg verder een vaag omschreven status als "Beschermer van de Orthodoxie", dat wil zeggen dat het bescherming mocht bieden aan de orthodoxe christenen die in het Ottomaanse Rijk wonen.
De daarop volgende Russich-Turkse oorlog van 1787-1792 liep voor het Ottomaanse rijk eveneens op een mislukking uit. In het verdrag van Jassy moest Jedisan aan Rusland worden overgedragen waardoor de rivier de Dnjestr de Russisch-Ottomaanse grens werd in Europa,
Nizam -i-Cedid of De Nieuwe Orde
[bewerken | brontekst bewerken]De term Nizam -i-Cedid betekent Nieuwe Orde. In die periode werd de term vooral gebruikt om de pogingen aan te duiden van Selim III voor het creëren van een nieuw legerkorps. Later werd de term gebruikt voor de bredere hervormingen die de sultan poogde door te voeren. Na de vernederende nederlagen tegen Oostenrijk en vooral Rusland in 1971 poogde Selim III een nieuw meer op Europese leest gebaseerd legerkorps te creëren. Voor het eerst werden buitenlandse, vooral Franse, officieren als adviseurs en instructeurs aangetrokken. Er werd een militaire academie voor de landmacht gesticht.
Het programma vereiste uiteraard een aantal financieel investeringen. Pogingen om het falende belastingsysteem te wijzigen faalden. Eindelijk nam Selim dan weer traditionele maatregelen om financiële ruimte te creëren, zoals extra heffingen en het verlagen van het zilvergehalte in de munt. Dat riep verzet op. De hervormingen bedreigden ook de bestaande posities van de janitsaren en de ulema.
In 1805 was Selim gedwongen zijn hervormingspogingen te staken. In 1807 werd hij gedwongen afstand van de troon te doen. Hij werd opgevolgd door zijn neef Mustafa IV, die het leven van Selim spaart. In 1808 breekt opnieuw een opstand uit. Er is geen eenduidig historisch oordeel over de schuldvraag, maar het resultaat is dat zowel Selim III als Mustafa IV vermoord werden en Mahmut II de nieuwe sultan werd.
De Franse inval in Egypte
[bewerken | brontekst bewerken]In 1798 bezette Napoleon Egypte. In juli 1799 probeerden de Ottomanen tevergeefs met een leger te landen bij Abu Qir. In maart 1801 wist een gezamenlijke Brits-Ottomaanse legermacht de Fransen te verslaan en verjagen.In 1802 herstelde Selim III weer de betrekkingen met Frankrijk. Vervolgens vertrokken ook de Britten en bleef een Ottomaans bezettingsleger achter om de orde te herstellen, dat daar onvoldoende in slaagde.
In het ontstane machtsvacuüm wist de commandant van het leger, Mohammed Ali en van oorsprong Albanees, uiteindelijk de macht te grijpen. In 1805 had de sultan geen andere keus dan Mohammed Ali te benoemen tot Wāli van Egypte. Egypte zou tot 1914 nominaal een vazalstaat van het Ottomaanse rijk blijven, maar feitelijk zou het vanaf ongeveer 1830 een onafhankelijk gebied zijn.
De negentiende eeuw
[bewerken | brontekst bewerken]Na de moord op Selim III en Mustafa IV moest Mahmut II een vorm van overeenkomst vinden met de machtigste provinciale bestuurders, die hen in staat stelde hun prerogatieven te behouden. In de periode tot 1812 hield de sultan zich nauwgezet aan de overeenkomst. Mahmut II had geleerd van de wat naïeve politiek van Selem III. De jaren na 1812 wist hij bondgenoten te benoemen op sleutelposities in de militaire en administratieve hiërarchie alsmede in die van de Oelama's.
De onafhankelijkheidsbewegingen op de Balkan
[bewerken | brontekst bewerken]De gebeurtenissen in het rijk werden in de negentiende eeuw vooral gedomineerd door het verlies van het grootste deel van het rijk in Europa. Aan het begin van de eeuw vormde het Europese grondgebied nog ongeveer de helft van de omvang van het rijk. Aan het eind van de eeuw was dat nog ongeveer 20%.
In met name de Turkse geschiedschrijving wordt de opkomst van deze bewegingen vooral toegeschreven aan opkomend nationalisme onder de diverse volkeren, versterkt door de ideeën van de Franse Revolutie. Hedendaagse historici van de Balkan relativeren deze invloed als factor bij het ontstaan van de opstanden. De overgrote meerderheid van de bevolking waren christelijke boeren. Die ontleenden hun identiteit niet aan voor hen wezensvreemde noties als het zijn van Bulgaar, Serviër of zelfs Griek, maar in in de eerste plaats en bovenal aan hun orthodoxe geloof.
De boeren op de Balkan hadden ook vanaf de vijftiende eeuw baat gehad bij sterk centraal gezag van de Ottomaanse overheid vanuit Istanboel. Als zij zich al ergens ´´ burger ´´ van voelden, waren ook de christelijke boeren in de eerste plaats Ottomaans burger. De onvrede op de Balkan vanaf eind achttiende eeuw had in de eerste plaats te maken met het verdwijnen van dat centraal gezag. De Eerste Servische Opstand van 1804 tot 1812 streed in de eerste plaats voor een herstel van centraal Osmaans gezag. Het was een protest tegen de zwakheid van de staat. Het was een reactie op sterk verslechterende sociale en economische omstandigheden, veroorzaakt door terreur van in de provincie gelegerde janitsaren en Osmaanse functionarissen, die zich niets aantrokken van het centraal gezag in Istanboel. In 1813 wisten de Turken, gebruikmakend van interne twisten de eerder verloren posities te heroveren. Het herstel van de Osmaanse autoriteit ging met een grote vorm van wraakgierigheid gepaard. Dat leidde binnen een jaar tot de Tweede Servische Opstand. Het resultaat was een vorm van autonomie in de entiteit van een Vorstendom Servië dat in de decennia daarna zich qua grondgebied verder uitbreidde, meer autonomie verwierf en in 1878 volledig onafhankelijk werd.
De Griekse onafhankelijkheidsoorlog
[bewerken | brontekst bewerken]Griekstaligen leefden veel meer dan Slaven verspreid over het hele rijk. Er waren vestigingen van Griekstaligen in het huidige Syrië, Libanon, Israël alsmede in Anatolië in het gebied aan de Zwarte Zee en Istanboel. Op Kreta en op de Peloponnesus waren aanzienlijke aantallen Griekstalige moslims. Griekse Fanarioten waren de bestuurders van Walachije en Moldavië. In Istanboel had een groep Griekstaligen, de dragomans, belangrijke voorrechten als de officiële tolken van het rijk. Het kantoor van de belangrijkste dragoman had zich ontwikkeld tot iets als een Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Vanaf de achttiende eeuw beheersten Griekstaligen van de eilanden de scheepvaart van het rijk. Het grootste deel van de Griekstaligen was echter ook boer en in een situatie die vergelijkbaar was met die van een Slavische boer. De meeste landheren in de zuidelijke Balkan waren ook Grieken die een vast bedrag aan Istanboel moesten betalen voor de inning van belasting en zoveel mogelijk de Griekse bevolking afpersten. . In 1812 werd door een aantal Griekse kooplieden de Filiki Eteria ( Genootschap van Vrienden) opgericht. Ook de oprichters hadden geen duidelijk omschreven opvatting over de Griekse identiteit. Het doel van de vereniging werd beschreven als ´´ bevrijding van het vaderland ´´ , opnieuw zonder enig idee over de geografische omvang van dat vaderland. Het genootschap was ook gevestigd in het Russische Odessa.
De diversiteit van Griekstaligen in het rijk zorgde voor grote verschillen in gedrag en sociale positie. Er waren aanzienlijke groepen Griekstaligen die zeker in het begin de beweging niet steunden. De kern van het Griekse leger werd gevormd door Griekstalige Kleften en Armetoloi . Kleften waren struikrovers. Armetoloi werden door de sultan gehuurd om op kleften te jagen. De scheidslijnen tussen de beide groepen kon zeer fluïde zijn al naar gelang de omstandigheden dat vereisten. Beide groepen hadden geen notie van iets als een Griekse identiteit. Hun voornaamste drijfveer was zelf de posities gaan innemen van toen aanwezige landheren.
In 1821 werd het rijk geconfronteerd met opnieuw een oorlog met Perzië en met het bedwingen van Ali Pasja, de gouverneur van Albanië en Epirus, die een onafhankelijk rijk had gesticht. Grieken op de Peloponnesus maakten hiervan gebruik de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog te beginnen. In 1824 was was dit, een deel van het overige Griekse vasteland en een aantal eilanden in de Egeïsche Zee in hun bezit.
Deze oorlog werd van beide zijden met extreem geweld gevoerd. In de eerste weken waren er massale moordpartijen op christelijke burgers in Istanboel en Smyrna. Op de Peloponnesos werden daarna tienduizenden moslims vermoord. Andere bekende moordpartijen zijn die van Tripolitsa en Navarino op moslims. De in omvang grootste tragedie speelde zich af op het eiland Chios waar ongeveer 45.000 christenen omkwamen en ongeveer een zelfde aantal in slavernij terecht kwam.
De sultan vroeg hulp van Mohammed Ali, de gouverneur in Egypte. Troepen onder leiding van zijn zoon Ibrahim Pasja landden in 1825 op de Peloponnesos en wisten vrijwel het gehele vasteland van Griekenland op de rebellen te veroveren. In het Verdrag van Londen van 1827 riepen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland de beide partijen op de vijandelijkheden te staken. In het verdrag was sprake van een onafhankelijk Griekenland, hoewel de sultan de bestuurder daarvan zou blijven.
De sultan weigerde het verdrag te accepteren en dat leidde tot de zeeslag bij Navarino. De gecombineerd Osmaans-Egyptische vloot werd verslagen. De regering in Istanboel weigerde nog steeds de realiteit te erkennen. Er volgde dan ook een nieuwe Russisch-Turkse oorlog. In het daar op volgende Verdrag van Edirne van 1829 moest het rijk de onafhankelijkheid van Griekenland – in een aanzienlijk kleinere omvang dan de huidige – erkennen. Het rijk erkende verder de Russische soevereiniteit in Georgië, ging akkoord met een vergroting van de autonomie van Servië en met de tijdelijke bezetting door Rusland van Moldavië en Walachije tot dat door het rijk een schadeloosstelling werd betaald.
De oorlog met Egypte
[bewerken | brontekst bewerken]Mohammed Ali was voor zijn inzet in de Griekse strijd een aantal beloningen toegezegd. Hij had het gouverneurschap van Syrië gevraagd en voelde zich bedrogen met aanbod van alleen Kreta. De situatie op het eiland was buitengewoon onrustig en hij verwachtte daar meer kosten te moeten maken dan hij aan inkomsten zou kunnen verwerven. Troepen die opnieuw onder leiding stonden van zijn zoon Ibrahim Pasja landden in 1831 in Jaffa. De kustgebieden van Libanon en Palestina werden bezet. In juni 1832 werd Damascus bezet. Een Ottomaans leger werd verslagen met de bezetting van het gebied rondom Homs, Aleppo en Antiochië tot gevolg.
In juli bezet het Egyptische leger al delen van het zuiden van Turkije met steden als Tarsus en Adana. Het Eyptische leger trok niet verder in afwachting van instructies van Mohammed Ali uit Caïro. Tijdens de gevechtspauze wist de grootvizier een nieuw Ottomaans leger te mobiliseren, dat echter in de slag van Konya verslagen werd. Hierna was het Egyptische leger een reële bedreiging voor Istanboel zelf.
In paniek wendde de sultan zich tot Rusland om hulp. Tsaar Nicolaas I zond een Russische legermacht van ruim 20.000 manschappen naar Anatolië. Ibrahim Pasja besloot de confrontatie met die legermacht niet aan te gaan en koos voor onderhandelingen met de sultan. Zowel de Britten als de Fransen hadden grote moeite met een Russische legermacht in de nabijheid van Istanboel. Ook zij begonnen druk uit te oefenen met als doel terugtrekking van de Russische legermacht in ruil voor concessies aan Mohammed Ali en een garantie tegen verdere invasies. Bij de Conventie van Kütahya van 1833 kwamen Kreta en de Ottomaanse provincies van Syrie en Adana onder het gezag van Mohammed Ali. Het gevolg van de Russische interventie was het verdrag van Hünkâr İskelesi. De belangrijkste – geheime – bepaling uit dat verdrag was de clausule dat het Ottomaanse rijk de Dardanellen zou sluiten voor ieder oorlogsschip indien de Russen daarom zouden verzoeken.
In 1839 probeerde het rijk de controle over Syrië te heroveren. In de oorlog die volgde leed het Ottomaanse leger opnieuw een aantal nederlagen. In juni 1840 loopt de gehele Ottomaanse vloot over naar Mohammed Ali. Onder druk van vooral Groot-Brittannië komt uiteindelijk een overeenkomst tot stand waarin Mohammed Ali afziet van Syrië en Kreta in ruil voor het erfelijk maken van zijn gouverneurschap van Egypte en Soedan.
Binnenlandse maatregelen van Mahmut II
[bewerken | brontekst bewerken]In de jaren na 1812 had de sultan gewerkt aan een coalitie met groepen die de islam konden verenigen met gebruik van meer moderne technologie. In 1826 wist hij af te rekenen met de janitsaren. Van een elite-eenheid die eens de steunpilaar van het Ottomaanse leger was, was het corps volstrekt onbekwaam, onbetrouwbaar en corrupt geworden. Mahmut II voerde de maatregelen van zijn voorganger [[Selim III voor het creëren van een nieuw legerorganisatie opnieuw in. Hij noemde het nu niet de Nizam -i-Cedid of Nieuwe Orde, maar het Getrainde Overwinnende Leger van Mohammed. Een week daarna kwam de voorspelbare reactie van de janitsaren, die Mahmut verwacht had. Zij verzamelden zich en protesteerden voor het paleis. Zij werden daar door een al opgestelde artillerie-eenheid van de sultan gedecimeerd. De zelfde dag kondigde hij een decreet aan waarbij het corps werd afgeschaft.
Mahmut beperkte ook de invloed van de Oelama's. Hun organisatie werd ondergebracht in een departement onder een functionaris, die door de sultan werd benoemd. De charitatieve instellingen ( vakif ) werden eveneens onderdeel van een ministerie. De vakif hadden sinds de zestiende eeuw een permanente vrijstelling van belasting. Deze maatregel was de eerste stap om de vaak grote rijkdom van deze instellingen te gaan belasten. Mahmut ondernam pogingen het belastingsysteem te hervormen. In 1831 nam hij maatregelen die leidden tot een volkstelling binnen het rijk met uitzondering van de Egyptische en overige Arabische gebieden.
Vanaf 1830 probeerde de sultan de centrale bureaucratie van het rijk te hervormen. Hij bracht de verantwoordelijkheden van de grootvizier onder in meerdere ministeries, In 1831 besloot de regering zelf regelmatige publicaties uit te geven in de vorm van een staatsdagblad.
De Periode van de Tanzimaat
[bewerken | brontekst bewerken]De dood van Mahmut III in 1839 betekende geen breuk met zijn binnenlandse beleid. De twee volgende sultans ,Abdülmecit en zijn broer Abdülaziz, zetten zijn beleid gericht op centralisatie en hervormingen voort. De periode van 1839 tot 1876 is dan ook bekend als die van de Tanzimaat ( Tanzimat – i Hayriye of Heilzame Hervormingen). De macht binnen het rijk verschoof naar een meer moderne bureaucratie. Het had tot gevolg dat de positie van de sultans verzwakte.
Het eerste belangrijke decreet van de periode werd in 1839 bekend gemaakt op het plein van de rozentuin voor het paleis. De naam van het decreet is dan ook Gulhane- Hatt -i- Serif ( Het Nobele Decreet van de Rozentuin). Essenties van het decreet waren onder meer afschaffing van het systeem van verpachten van belastingen, invoeren van een dienstplicht voor het leger en gelijkheid voor de wet voor alle onderdanen ongeacht tot welke religie zij behoorden.
In 1840 richtte de regering een staatsbank op. Het volgende jaar werden de eerste Ottomaanse bankbiljetten geïntroduceerd. Er werd een ministerie voor onderwijs gecreëerd en een hervorming van het strafrechtsysteem naar Frans model. In 1856 werd bij een nieuw decreet de hoofdelijke belasting voor niet-moslims afgeschaft. Het werd werd vervangen door een belastingmaatregel als zij geen dienstplicht wensten te vervullen. De laatste regeling kwam uiteindelijk op het zelfde neer als de hoofdelijke belasting en echt feitelijk veranderde er weinig aan de sociale positie van christenen.
Dat decreet trachtte ook de macht van hoge geestelijkheid van de nog bestaande Armeense en Griekse millets te beperken en de positie van seculier leiderschap in die kringen te versterken. In 1864 werd een provinciale herindeling van kracht en er kwam ook op dorpsniveau een vorm van gemeentelijk bestuur.
Er waren sterke krachten die zich tegen de ideeën achter de Tanzimaat verzetten. Dat verzet was met name gericht op de nu formele gelijkwaardigheid van alle onderdanen in het rijk, waarmee de superioriteit van de islam werd ontkend. De formele gelijkberechtiging leidde ook tot een aantasting van de positie van de millets en hun zelfregulerend vermogen.
De mannen achter de Tanzimaat , de tanzimatçilar ,waaronder de drijvende kracht Mustafa Reşid Pasja verwierpen het idee van een constitutie. Volgens hen zou het principe van een volksvertegenwoordiging in een rijk met zoveel nationaliteiten tot chaos leiden. Het zou ook de nationalistische verlangens onder christenen stimuleren.
Het verzet in het Europees deel van het rijk was het grootst bij de moslimelite in Bosnië. De afschaffing van het systeem van verpachten van belastingen en overgaan tot directe inning werd door hen massaal verhinderd. Dat verzet leidde na 1850 tot een militaire strijd tussen de Bosnische begs en de regering in Istanboel. De volgende decennia waren er voortdurend opstanden van de begs als later de orthodoxe boeren. Het probleem van de Tanzimaat was dat het aan de agrarische verhoudingen volstrekt onvoldoende aandacht besteedde.
De Krimoorlog
[bewerken | brontekst bewerken]Het belangrijkste internationale conflict in deze periode was de Krimoorlog. Aanleiding was een conflict over het beheer van bedevaartplaatsen in Palestina. Rusland eiste in 1853 het recht om niet alleen de orthodoxe kerk maar ook alle orthodoxe inwoners van het rijk te beschermen. De regering in Istanboel weigerde dat en werd daarbij gesteund door Frankrijk en Groot-Brittannië. Met name het laatste land wilde verdere uitbreiding van de Russische macht aan de Zwarte Zee voorkomen.
In maart 1854 verklaarden de Fransen en Britten Rusland de oorlog. In maart 1856 kwam de oorlog tot een eind met de Vrede van Parijs. Rusland was de grote verliezer van de oorlog. Het diende zijn aanspraak de enige beschermer van christenen in het rijk te zijn op te geven. Het verloor zijn controle over Walachije en Moldavië. Enkele jaren werden de beide vorstendommen verenigd tot het land Roemenië. Dat viel onder nominaal Ottomaanse gezag, maar bezat een eigen constitutie. De Zwarte Zee werd ontoegankelijk voor oorlogsschepen van iedere natie.Rusland mocht langs de kusten geen oorlogshavens meer bouwen en diende zijn Zwarte Zeevloot te ontmantelen. Bij het verdrag werd de autonomie van Servië aanzienlijk uitgebreid. De Europese mogendheden zouden de onafhankelijkheid en integriteit van het rijk waarborgen.
De crisis van 1875 -1878
[bewerken | brontekst bewerken]In 1873 brak een grote twintig jaar durende grote depressie uit, die ook het Ottomaanse rijk trof. In 1873 en 1874 was er sprake van een volledige mislukking van de oogsten in Anatolië. Hongersnoden waren het gevolg, maar ook de de inkomsten van de al inefficiënt geïnde belastingen liepen nog verder terug. Vanaf met name de Krimoorlog had de Ottomaanse staat grote leningen afgesloten bij Europese financiële instellingen. De leningen werden in principe aangewend voor de modernisering van het leger, maar veel lekte weg door corruptie. In 1875 was alleen de rente op de leningen van de twee decennia daarvoor opgelopen tot meer dan 50 % van het jaarlijkse budget van de staat. Om toch inkomsten te kunnen verwerven werden extra heffingen geïntroduceerd in gebieden waar geen hongersnood heerste. Dat waren uitsluitend gebieden in het Europese deel van het rijk.
Dat was de directe aanleiding tot een opstand van boeren in Bosnië en Herzegovina. Het was de decennia daarvoor voortdurend onrustig geweest in het gebied. De belangrijkste bron van het conflict was dat de overgang van het systeem van verpachten van belastingen en overgaan tot directe inning door de islamitische landheren massaal bleef worden verhinderd. Dat leidde tot een steeds verdere achteruitgang van de economische situatie van de overwegend orthodoxe boeren.
Die opstand werd door goed gewapende Servische vrijwilligers ondersteund. Door hun inzet kreeg de opstand ook steeds meer het karakter van een nationalistische beweging. In 1876 ontdekten Osmaanse functionarissen een plan tot een opstand in Bulgarije. De opstandelingen werden daardoor gedwongen eerder dan voorgenomen in actie te komen. Duizenden moslims werden daarbij om het leven gebracht. De opstand in Bulgarije werd snel onderdrukt, maar ook dat ging met massale moordpartijen op christenen gepaard.
Inmiddels hadden Servië en Montenegro hun formele onafhankelijkheid uitgeroepen en het rijk de oorlog verklaard. Ottomaanse troepen wisten het Servische leger herhaaldelijk te verslaan en dreigden opnieuw Belgrado in te nemen. In maart 1877 was Servië gedwongen om een wapenstilstand te vragen. Vrijwel onmiddellijk daarna verklaarde Rusland de oorlog en was de Russisch-Turkse Oorlog van 1877-1878 een feit. Het Ottomaanse leger wist tot het eind van dat jaar redelijk stand te houden tegen de Russen, maar in december forceerde het Russische leger een doorbraak bij Pleven. Dat was het eind van de Ottomaanse tegenstand. In februari 1878 stond het Russische leger op 15 kilometer van Istanboel. In maart werd het voor het rijk catastrofale Verdrag van San Stefano gesloten. Het verdrag voorzag in de stichting van een Groot Bulgarije, met grenzen zowel aan de Zwarte als aan de Egeïsche Zee, uitbreiding van het gebied van Servië en met name Montenegro. Roemenië en Servië werden volledig onafhankelijk. Rusland verwierf de Ottomaanse provincies Kars, Ardahan en Batoemi. Rusland zou het nieuwe Bulgarije nog enkele jaren bezet mogen houden.
Dit was te veel voor Groot-Brittannië en Oostenrijk, die vreesden dat een te grote Russische overheersing van de Balkan de balans in Europa te veel zou verstoren. Die druk leidde tot het Congres van Berlijn. Rusland moest het grootse deel van zijn veroveringen weer afstaan. Van Roemenië, Servië en Montenegro bleef de – de jure – onafhankelijkheid erkend, maar hun gebiedsuitbreiding werd aanzienlijk gereduceerd. Het deel van Bulgarije dat ten noorden van het Balkangebergte lag kreeg een autonome status. Het gebied ten zuiden daarvan, Oost-Roemelië, bleef een Osmaanse provincie onder gezag van een christelijke gouverneur. In een separate overeenkomst met de Britten werd het rijk gedwongen Cyprus af te staan. Vrijwel onmiddellijk na het congres werden Bosnië en Herzegovina bezet door Oostenrijk.
De demografische gevolgen
[bewerken | brontekst bewerken]Al in de achttiende eeuw hadden moslims als gevolg van de uitbreiding van het Russische rijk naar het zuiden hun toevlucht gezocht in het rijk. Een tweede stroom was het gevolg van de Russische nederlaag in de Krimoorlog. Honderdduizenden Tataren weken uit angst voor vergelding uit naar het rijk. Ongeveer 30 % van de vluchtelingen vestigde zich in het Europees deel, waarvan de meesten in Bulgarije, Thracië en Macedonië. Het grootste deel vestigde zich in Anatolië.
Na een periode van honderd jaar strijd in de Kaukasus werd in 1864 de Russisch-Circassische Oorlog beëindigd. Ongeveer vierhonderdduizend Circassiërs vluchtten naar het rijk. Ook dat creëerde grote spanningen tussen de vluchtelingen en de gevestigde bevolking.
Ook het verdrag van Berlijn had grote demografische consequenties voor het rijk. In 1878 was het grondgebied van het rijk in Europa sterk gereduceerd. In de nieuw gecreëerde staten was een sterk anti-Turkse stemming. Opnieuw vluchtten honderdduizenden moslims uit deze staten naar Thracië en Istanboel. In Bulgarije hadden voor 1875 ongeveer anderhalf miljoen moslims gewoond. In 1879 nog slechts de helft. Veel van de vluchtelingen waren twee decennia daarvoor als gevolg van de Krimoorlog al gevlucht. Een derde van de moslims in Bosnië en Herzegovina was gedood of gevlucht. Het grootste deel van het kleinere aantal moslims in Servië verliet het land. Verreweg de meesten van al die vluchtelingen kwamen uiteindelijk in Anatolië terecht. Het gevolg was dat dit gebied het demografische centrum van het rijk werd.
De periode van Abdülhamit II
[bewerken | brontekst bewerken]Tijdens de crisis en vlak voor het uitbreken van de Russisch-Turkse Oorlog van 1877/1878 werd een staatsgreep gepleegd. Het gevolg was het gedwongen aftreden van sultan Abdülaziz. De plegers van de staatsgreep brachten Murat V op de troon, nadat zij zich verzekerd hadden dat deze een constitutie zou ondertekenen. Murat was chronisch alcoholist en niet in staat het ambt uit te oefenen. Na drie maanden werd ook hij afgezet en vervangen door Abdülhamit II.
De constitutie
[bewerken | brontekst bewerken]De plegers van de staatsgreep staan bekend onder de naam van de Jonge Ottomanen. In veel literatuur worden zij aangeduid als liberalen. Zij waren echter zeer kritisch ten opzichte van economisch liberalisme en de veronachtzaming van islamitische waarden in de Tanzimaat. De Jonge Ottomanen hadden een constitutioneel systeem voor ogen dat gebaseerd was op wat zij als islamitische waarden en normen zagen. Zij benadrukten een vorm van Ottomaans patriottisme. De grondwet garandeerde een rechtsstaat waar alle onderdanen gelijk waren voor de wet. Het systeem van de millets werd niet ontmanteld, maar de macht van seculiere instellingen nam toe. Onderwijs, dienstplicht, directe belasting waren in de grondwet voor alle inwoners van het rijk gelijk.
De grondwet voorzag in een parlement, dat uit twee Kamers bestond. Er waren echter ook een aantal bepalingen in de grondwet, die de grote macht van de sultan continueerden. Hij had zeer grote uitvoerende bevoegdheden, waaronder het recht van veto op iedere in het parlement aanvaarde wet. Hij kon ieder persoon in het rijk in ballingschap zenden en het parlement ontbinden zonder een datum vast te stellen voor nieuwe verkiezingen. Het was snel duidelijk dat Abdülhamit II niet als een constitutioneel monarch wenste te regeren. Na de eerste verkiezingen in 1878 – onder een zeer beperkte groep kiesgerechtigden – werd Mithat Pasja, de belangrijkste auteur van de grondwet in ballingschap gezonden en enige tijd later onthoofd. De sultan ontbond het parlement en schorste de grondwet. Het zou dertig jaar duren voor dat er weer een parlement bijeen kwam. De macht in de staat verschoof weer van een professionele bureaucratie naar de sultan zelf.
Modernisering
[bewerken | brontekst bewerken]In de Turkse geschiedschrijving wordt en werd de persoon en de periode van deze sultan nogal verschillend beoordeeld. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw beschreven de meeste Turkse historici Abdülhamit II als een reactionair die lang de vernieuwing van Turkije heeft gefrustreerd. In de laatste decennia wordt zijn periode echter beschreven als de voortzetting en het hoogtepunt van Tanzimaat en het begin van de werkelijke modernisering van het rijk. In de periode werd een daadwerkelijke verbetering gemaakt met zaken als infrastructuur, zoals verharde wegen, aanleg van spoorwegen, telegrafie en vooral in het creëren van een systeem van lager onderwijs.
Het probleem van de enorme Ottomaanse staatsschuld werd voor een deel opgelost. In 1881 werd een orgaan in het leven geroepen met als doel die te saneren. Daarvoor werd een deel van de Ottomaanse economie in handen gegeven aan Europese crediteuren. Dit bureau inde de belasting van een aantal provincies en had het beheer over een aantal staatsbedrijven. Aan het begin van de twintigste eeuw was het dermate succesvol, dat de Ottomaanse staat het eigendom en beheer weer terug kreeg. In deze periode werden ook voor het eerst echt mercantilistische maatregelen getroffen in de vorm van importtarieven. Tussen ongeveer 1890 en 1908 was er duidelijk sprake van significante economische groei. Ook het Ottomaanse leger werd op meer professionele wijze gemoderniseerd.
Internationale situatie
[bewerken | brontekst bewerken]Ook Abdülhamit II slaagde er echter niet in de verder afkalving van het rijk te voorkomen. Er waren in de negentiende eeuw herhaaldelijk opstanden op Kreta vanwege de wens van de meerderheid van de bevolking tot aansluiting met Griekenland. In 1897 leidde een opstand tot een Grieks-Turkse oorlog waarbij het gemoderniseerde Ottomaanse leger de Grieken versloeg. Interventie van Frankrijk, Italië, Rusland en het Verenigd Koninkrijk leidde echter tot de stichting van een onafhankelijke Republiek Kreta, dat zich in 1908 aansluit bij Griekenland.
De belangrijkste etnische spanningen betroffen echter het Macedonische en Armeense probleem. In Macedonië was de situatie met name gecompliceerd door de daar nog steeds aanwezige etnische diversiteit. Een tweede complicatie was het feit, dat er een revolutionaire organisatie was die streed voor een onafhankelijk Macedonië en een organisatie die aansluiting bij Bulgarije zocht.
Het grootste probleem was echter de Armeense kwestie. Meerdere Armeense organisaties streefden naar onafhankelijkheid of ten minste vergaande autonomie. Daarbij werden een aantal terroristische aanslagen gepleegd. De reactie van de Ottomaanse regering was het vormen van nieuwe regimenten die voornamelijk uit Koerden bestonden. In 1894, 1895 en 1896 werden door die regimenten massale moordpartijen op Armeniërs uitgevoerd.
Oppositie
[bewerken | brontekst bewerken]Het autocratische bewind van Abdülhamit II creëerde een aantal oppositiebewegingen. De belangrijkste daarvan verenigden zich in het Comité voor Eenheid en Vooruitgang. Binnen de groep die ook wel aangeduid wordt als de Jonge Turken bestonden twee stromingen. De eerste stroming streefde naar een seculiere natie met de zelfde rol voor wetenschap als in Europa. Zij waren voorstander van een sterke rol van de overheid in de economie en tegenstander van Europese interventies als gevolg van etnische kwesties.
De tweede stroming was in economisch opzicht meer liberaal, stond voor vrijhandel, mogelijkheden voor meer buitenlands kapitaal in het rijk en kon leven met bemoeienis van Europese mogendheden in de Armeense kwestie. Het wenste vooral een verenigd, multinationaal en multireligieus rijk. Op een aantal plaatsen in het rijk werden geheime cellen gevormd, met name door officieren van het leger.
Macedonië maakte nog steeds deel uit van het rijk. In 1908 waren er Brits-Russische besprekingen met als doel een oplossing te creëren voor de voortdurende onrust en geweld in het gebied. Een groep Ottomaanse officieren in het gebied en lid van het Comité zag hier in het gevaar voor verdere ontmanteling van het rijk. Dit moment werd dan ook aangegrepen om in opstand te komen tegen het bewind van de sultan, die geen andere keus had dan te capituleren. In juli stelde hij de grondwet weer in werking en aan het eind van het jaar kwam er weer een parlement bijeen. Het herstellen van de constitutie werd ook door de andere religieuze groeperingen in het rijk met groot enthousiasme begroet. Voor korte tijd was er weer enig vertrouwen in een verenigd multireligieus rijk. De nieuwe machthebbers ontnamen de sultan vrijwel alle reële macht.
In 1909 pleegden conservatieve elementen en de sultan een poging tot een contrarevolutie, waarbij beloofd werd het kalifaat te herstellen en het op de sharia gebaseerde rechtssysteem weer in te voeren. Die poging had geen succes. De sultan werd gedwongen afstand te doen van de troon en opgevolgd door zijn jongere broer Mehmet V.
De periode 1909-1914
[bewerken | brontekst bewerken]Na het neerslaan van de contrarevolutie werd in snel tempo een aantal wetgevende maatregelen genomen. De bevoegdheid van de sultan werd beperkt tot het benoemen van de grootvizier en de Sjeikh ul-Islam, de hoogste islamitische geestelijke in het rijk. Het parlement kon alleen ontbonden worden onder de voorwaarde van het gelijktijdig bepalen van nieuwe verkiezingen. Er kwam echter ook nieuwe en restrictieve wetgeving op onder meer persvrijheid en stakingsrecht.
Het Comité voor Eenheid en Vooruitgang had altijd al meerdere ideologische stromingen bevat. Er waren verschillende opvattingen over de rol van de staat in het economisch leven. Er waren echter vooral verschillende opvattingen over het karakter van een seculiere staat en in hoeverre staat en religie daar in moesten worden gescheiden. Er waren groeperingen die radicaal voor een complete seculiere staat kozen. Er waren ook groepen, die pleitten voor een overheid die handelde op basis van religieuze, islamitische normen en waarden van ethiek en moraal.
In 1911 vormden die groeperingen eigen politieke partijen. Een van die partijen was de Vrijheids- en Eenheidspartij, die in november dat jaar werd opgericht. In het parlement verklaarden zich onmiddellijk ruim 70 leden tot aanhanger van de partij. In december won het de verkiezingen in Istanboel, die als gevolg van vacante zetels noodzakelijk waren. Het antwoord van het Comité was het ontbinden van het parlement en uitschrijven van nieuwe verkiezingen voor april 1912. Die werden door middel van geweld en intimidatie gewonnen door de parlementaire arm van het Comité. Het behaalde 269 van de in totaal 275 zetels.
Ook dit had weer een contrarevolutie tot gevolg. Een groep ontevreden officieren vormde een groep, die bekend staat als ´´ Officieren die Verlossen ´´ ( Halâskâr Zâbitân ) en in feite als de militaire arm van de Vrijheids- en Eenheidspartij ging functioneren. Zij waren in staat de regering tot aftreden te dwingen. Zij waren zo verstandig een nieuwe regering te laten vormen door politici van enig formaat, die ondanks de meerderheid van het Comité in de zomer van 1912 het vertrouwen van het parlement kreeg.
In oktober van dat jaar begon de Eerste Balkanoorlog, waarin het rijk nederlaag na nederlaag leed. Dit gaf het Comité de kans zich te hergroeperen en in januari 1913 wist het door een nieuwe staatsgreep onder leiding van het driemanschap Djemal Pasja,Talaat Pasja en Enver Pasja de nieuwe regering tot val te brengen. Er volgt dan feitelijk een periode van de dictatuur van een triumviraat van de ´´ Drie Pasja's ´´, die tot het eind van de Eerste Wereldoorlog zou duren.
De internationale situatie
[bewerken | brontekst bewerken]In deze periode verloor het rijk niet alleen vrijwel al het Europees grondgebied, maar ook het laatste in Noord-Afrika. Libië was het laatste deel van Noord-Afrika dat nog niet bezet was door Frankrijk of Groot-Brittannië. In september 1911 gaat Italië onder het voorwendsel dat Italiaanse burgers daar bedreigd zouden worden tot actie over. Aanvankelijk is het succes van het Italiaanse leger gering. Als echter ook de Balkanoorlog uitbreekt is de Ottomaanse regering gedwongen het Verdrag van Lausanne te tekenen, dat een eind maakte aan deze Italiaans-Turkse Oorlog. Het grootste deel van het huidige Libië werd Italiaanse bezit.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw was er voortdurend onrust in Yemen. De stamleiders verzetten zich tegen iedere poging tot het installeren van een vorm van centraal gezag. In 1904 brak er een opstand tegen de Ottomanen uit, die zich lang voortsleepte en ook zeer kostbaar was voor het rijk. Uiteindelijk werd in 1911 een vorm van overeenstemming bereikt, waarbij Yemen nominaal onder Ottomaans gezag bleef en de plaatselijke heerser zijn autonomie kon behouden. Yemen bleef tot het eind van het rijk daar deel van uit maken.
Vanaf 1910 was er sprake van opstanden in Albanië, een vrijwel geheel islamitisch gebied. Problemen met de centraliserende maatregelen van de nieuwe regering en wijze van belastingheffing waren de directe aanleiding. In september 1912 werd een lijst met geëiste maatregelen gepresenteerd aan de regering in Istanboel. De regering accepteerde de meeste eisen. Een maand later brak echter de Eerste Balkanoorlog uit.
Begin oktober presenteerden Griekenland, Bulgarije, Servië en Montenegro een ultimatum aan het rijk, waarin zij vergaande veranderingen eisten in Macedonië. De Ottomaanse regering stemde met vrijwel alle eisen in, met uitzondering van het afstand doen van de soevereiniteit over het gebied. Daarop verklaarden die staten het rijk de oorlog. In begin december was de regering genoodzaakt een wapenstilstand te vragen.
De uitkomst van het verdrag van Londen was dat het rijk vrijwel al het grondgebied in Europa verloor. De spanning tussen de zegevierende Balkanstaten was na het verdrag hoog opgelopen. De meningsverschillen en conflicten inzake de gebiedsuitbreiding van Bulgarije en de verdeling van Macedonië veroorzaakten de Tweede Balkanoorlog. Het rijk nam hier op beperkte schaal aan deel en wist het oostelijk deel van Thracië met Adrianopel te heroveren. Globaal is dat identiek aan het huidige grondgebied van Turkije in Europa. Griekenland kreeg globaal de huidige grenzen en Albanië werd een onafhankelijk land.
Ideologische heroriëntatie
[bewerken | brontekst bewerken]De uitkomst van de Balkanoorlogen had tot gevolg dat opnieuw grote groepen moslims het Europees gebied verlieten en zich in Oost-Thracië of Anatolië vestigden.
Voor veel van de Jonge Turken had die uitkomst ook aangetoond dat de notie van Ottomanisme, het geloof in een Osmaanse identiteit in een multinationaal en multireligieus rijk, niet langer houdbaar was. Als zelfs een vrijwel geheel islamitisch volk als de Albanezen een eigen nationaliteit en natie prefereerden boven de Osmaanse was die notie failliet. Binnen de samenleving waren er nog twee andere ideologieën herkenbaar. De eerste kan aangeduid worden als pan-islamisme dat het rijk wilde vernieuwen op basis van islamitisch gedachtegoed. De tweede kan aangeduid worden als panturkisme, dat uitging van vereniging van Turkse volkeren onder Osmaans bestuur.
Er waren daarnaast verschillende opvattingen over de mate waarin westerse concepten dienden te worden geïmplementeerd. Die verschillen waren echter ook zichtbaar in de drie ideologische stromingen zelf. Die stromingen sloten elkaar niet geheel uit. Iemand kon zeer gelovig moslim zijn en toch het idee van Osmanisme steunen. De grote meerderheid van de politiek actieve Jonge Turken waren legerofficieren of ambtenaar. Voor hen was het uiteraard logisch dat de staat de motor van de verandering diende te zijn. De groep die meer nadruk legde op particulier initiatief was veel kleiner in omvang.
Na 1913 groeide de invloed van het panturkisme. Een leidende rol werd daarbij gespeeld door Ziya Gökalp, de belangrijkste ideoloog van het Comité. In 1916 werd onderwijs in het Turks verplicht. Er kwamen vakken als Turkse geschiedenis en aardrijkskunde. In het rijk ontstonden afdelingen van Türk Ogaci ( Het Turkse Haardvuur) met een eigen orgaan Türk Yurdu ( Turks Vaderland) die lezingen, voorstellingen en tentoonstellingen organiseerden en een Turks nationalistische ideologie trachtten te verbreiden.
De Eerste Wereldoorlog en het eind van het rijk
[bewerken | brontekst bewerken]In de Balkanoorlogen had het rijk vanuit een geïsoleerde positie moeten strijden. De prioriteit van de regering in Istanboel was te voorkomen dat dit ook tijdens een volgend groot conflict zou gebeuren. Na de Moord op Frans Ferdinand van Oostenrijk op 28 juni 1914 in Serajevo zocht de regering naar mogelijkheden voor een alliantie met een of meer grote mogendheden. Zowel de Franse als de Britse regering reageerde terughoudend. De relatie met Rusland was voor hen de belangrijkste prioriteit. Daarnaast werd verwacht dat een alliantie met enkele Balkanstaten in militair opzicht relevanter zou zijn.
Eind juli vonden dan besprekingen plaats met een Duitse delegatie. Op 2 augustus werd een – strikt geheime – overeenkomst getekend. De belangrijkste bepalingen daar in waren: Als het conflict beperkt zou blijven tot Servië en Oostenrijk zouden beide partijen neutraal blijven; In het geval van een Russisch-Duits conflict zal het rijk de zijde van de Centralen kiezen; In dat geval zou Duitsland het gebied van het Ottomaanse rijk beschermen. Enver Pasja trachtte in de maanden daarna de feitelijke oorlogsverklaring van het rijk nog uit te stellen, maar vanaf 11 november was het rijk in oorlog met Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Het voor een groot deel Duitse oorlogsplan voorzag in aanvallen van het Ottomaanse leger op het Suezkanaal en op Russisch Transkaukasië. Twee aanvallen om het Suezkanaal te veroveren in 1915 en 1916 mislukten. In januari 1916 eindigde de Slag om Gallipoli na enorme verliezen echter in een overwinning van de Ottomanen.
De strijd in het Midden-Oosten werd na enkele aanvankelijke militaire successen geheel verloren. Het rijk verloor al tijdens de oorlog vrijwel alle Arabische gebieden. De veldtocht in de Kaukasus eindigt in een fiasco. Begin 1915 begon een Russische opmars richting het oosten van Anatolië. Een aantal Armeense nationalisten zagen hier in de mogelijkheid een eigen Armeense staat te stichten. Hier op besloot de regering in Istanboel de gehele Armeense gemeenschap uit het oosten van Anatolië te deporteren. Die deportatie leidde tot het enorme Armeense drama.
In maart 1918 was de nieuwe Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek gedwongen het Verdrag van Brest-Litovsk te tekenen. Gebieden die het rijk bij de Russisch-Turkse Oorlog van 1877-1878 had verloren zoals Kars, Ardahan en Batoemi werden weer Ottomaans bezit. Daarna bezetten Ottomaanse troepen het gebied van de Transkaukasische Democratische Federatieve Republiek. Die republiek hield in mei 1918 op te bestaan, maar troepen van het rijk bezetten in september Azerbeidzjan en Baku. Die ontwikkeling in de Kaukasus versterkte de beweging van het panturkisme en gaf een impuls aan het idee van een nieuw rijk van Turkstalige volkeren in Centraal-Azië als vervanging van de gebieden die verloren waren gegaan in Europa en het Midden-Oosten.
De militaire ontwikkelingen in Europa leidden echter tot de nederlaag van de Centralen en de regering besloot tot het vragen van een wapenstilstand. Die wapenstilstand van Mudros van 31 oktober 1918 was in feite een complete capitulatie van het rijk. De macht werd overgedragen aan een nieuwe regering. De belangrijkste leiders tijdens de jaren van de oorlog, waar onder Djemal Pasja,Talaat Pasja en Enver Pasja verlieten in het geheim het land uit angst berecht te worden voor hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het Armeense drama. Istanboel werd bezet.
Op basis van afspraken tijdens de [[Vredesconferentie van Parijs (1919)|Vredesconferentie van Parijs in 1919] en in 1920 in het Verdrag van Sèvres werd het gebied van het huidige Syrië en Libanon een Frans en Irak en Palestina een Brits mandaatgebied. Het gebied van het huidige Turkije werd verdeeld. Er was sprake van een Turkse rompstaat in het noordelijk en centrale deel van Anatolië. Daarnaast een Armeense republiek en Italiaanse, Britse en Franse mandaatgebieden.
De gebeurtenissen rondom de Griekse bezettingszone zouden de jaren daarna weer grote tragedies met zich meebrengen. Griekenland was voor zijn deelname in de wereldoorlog aan de zijde van de geallieerden gebiedsuitbreiding toegezegd ten koste van het Ottomaanse rijk. Tijdens de besprekingen in Parijs had de Griekse premier Eleftherios Venizelos daarvoor vergaande voorstellen ingediend. Uiteindelijk verkreeg Griekenland geheel Thracie, de eilanden Tenedos en Imbros en een gebied rondom de stad Smyrna in het westen van Anatolië. In mei 1919 landden de eerste Griekse troepen in İzmir.
Mustafa Kemal Atatürk en een beweging van nationalisten riepen in Ankara een Nationale Assemblee bijeen. Die bijeenkomst verwierp het gezag van de sultan en weigerde het Verdrag van Sèvres te accepteren. Dat was de aanvang van de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog die vooral een Grieks-Turkse Oorlog was. In 1920 en de eerste maanden van 1921 slaagde het Griekse leger er in grotere delen van Anatolië te bezetten, maar vanaf september dat jaar nam het Turkse leger het initiatief. Het Verdrag van Kars met de Sovjet-Unie had inmiddels een eind gemaakt aan het bestaan van de Armeense republiek in die vorm en omvang.
Begin 1922 zien de Britten, Italianen en Fransen in dat de bepalingen van het verdrag van Sèvres onuitvoerbaar zijn en stellen een wapenstilstand voor. De Fransen en Italianen ontruimden hun mandaatgebied. Besprekingen over de wapenstilstand hadden geen resultaat en eind augustus begon de grote Turkse tegenaanval. Die leidde tot een complete Turkse militaire overwinning. Op 11 oktober werd in inmiddels gewijzigde omstandigheden wel een wapenstilstand getekend. Die kreeg een vervolg in de Vrede van Lausanne in 1923, waarbij Turkije globaal de huidige grenzen verwierf. De Nationale Assemblee had op 1 november 1922 het sultanaat afgeschaft.
Tijdens de campagnes van die jaren waren door zowel Turkse als Griekse troepen massale moordpartijen op burgers begaan. Aan het eind van de campagne vond in september 1922 de grote brand van Smyrna plaats met de dood van tienduizenden Grieken en Armeniërs als gevolg. De verantwoordelijkheid voor de brand is nooit geheel helder geworden.
Als gevolg van dit soort gebeurtenissen werd in een separate overeenkomst in Lausanne een bevolkingsruil tussen Griekenland en Turkije overeengekomen. Ongeveer twee miljoen mensen waren hierbij betrokken. Er vertrokken ongeveer 1,3 miljoen Grieken uit Klein-Azië naar Griekenland en ongeveer 700.000 moslims vertrokken naar Turkije.