zwezerik
Uiterlijk
- zwe·ze·rik
- In de betekenis van ‘borstklier van een kalf (gegeten als delicatesse)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwezerik | zwezeriken |
verkleinwoord | zwezerikje | zwezerikjes |
de zwezerik m
- (anatomie) klierachtig, hormoonvormend orgaan
- De oude vrouw is onwel geworden van de bedorven zwezerik.
- [1] thymus
1. klierachtig, hormoonvormend orgaan
- Het woord zwezerik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwezerik" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zwezerik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %