Naar inhoud springen

wonder

Uit WikiWoordenboek
  • won·der
  • In de betekenis van ‘mirakel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord wonder wonderen
verkleinwoord wondertje wondertjes

het wondero

  1. een gebeurtenis waaraan een bovennatuurlijke oorsprong toegeschreven wordt en die men niet anderszins logisch kan verklaren
    • Het was echt een wonder dat hij dat ongeluk overleefd heeft. 
  2. een natuurlijke gebeurtenis die eigenlijk zo bijzonder is dat het wel een bovennatuurlijke oorsprong lijkt te hebben
     Ik geloof in de kracht van de natuur, in het wonder van de seizoenen, en de elementen die continu in beweging zijn.[2]
  3. een natuurlijke handeling die een probleem wel heel goed weet op te lossen
     Gelukkig deden af en toe ’s avonds een jointje, minder werken, minder koffie en vlees en vaker hardlopen en zwemmen wonderen.[2]
stellend
onverbogen wonder
verbogen wondere
partitief wonders

wonder

  1. verwondering en verbazing veroorzakend
    • Welkom in de wondere wereld van Windows 7. [3]
vervoeging van
wonderen

wonder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonderen
    • Ik wonder. 
  2. gebiedende wijs van wonderen
    • Wonder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonderen
    • Wonder je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


wonder

  1. wonder o.


vervoeging
onbepaalde wijs to  wonder 
he/she/it  wonders 
verleden tijd  wondered 
voltooid
deelwoord
 wondered 
onvoltooid
deelwoord
 wondering 
gebiedende wijs  wonder 

wonder

  1. overgankelijk verbazen
    «The gymnast wondered the crowd with her flexibility and agility.»
    De gymnast verbaasde de menigte met haar lenigheid en behendigheid.
  2. onovergankelijk ~ whether/if/about: zich afvragen.
    «I wonder whether it is possible to find an easy and effective solution.»
    I vraag me af of het mogelijk is een gemakkelijke en doeltreffende oplossing te vinden.

wonder

  1. wonder o.