viscositeit
Uiterlijk
- Geluid: viscositeit (hulp, bestand)
- vis·co·si·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleverigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- afgeleid van het Franse viscosité (met het achtervoegsel -iteit) [2]
- afgeleid van viskeus met het achtervoegsel -iteit [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | viscositeit | viscositeiten |
verkleinwoord | viscositeitje | viscositeitjes |
de viscositeit v
- (natuurkunde) stroperigheid ten gevolge van inwendige wrijving in een vloeistof of gas
1. stroperigheid van een vloeistof of gas
- Het woord viscositeit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viscositeit" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "viscositeit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ viscositeit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be