viaduct
Uiterlijk
- vi·a·duct
- In de betekenis van ‘brug’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
- Van het Latijnse via (weg) en ducere (voltooid deelwoord: ductum; leiden) (met het achtervoegsel -duct) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | viaduct | viaducten |
verkleinwoord | viaductje | viaductjes |
- een verkeersbrug met daarop een weg die over iets heen voert.
- Het woord viaduct staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viaduct" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "viaduct" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -duct in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %