Naar inhoud springen

torture

Uit WikiWoordenboek
  • tor·tu·re
enkelvoud meervoud
naamwoord torture tortures
verkleinwoord

de torturev

  1. (verouderd) opzettelijk toegebrachte pijn
     Men heeft hem herhaaldelijk met de pijnbank gedreigd en alom in den lande vreesden zijn vrienden (…), dat hem de scherpe torture niet bespaard zou blijven.[3]
  2. (verouderd) (figuurlijk) iets wat op een vervelende manier heel moeilijk of pijnlijk is
      Wat zijn dat toch voor onmenschen om U te laten schrijven dat 'gij U van mij afscheurt', dat 'wij als vreemde menschen ieder onzen weg moeten gaan'? Mijn god wat een torture.[4]
   1. zie: tortuur   
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. torture op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 22 november 2020 Weblink bron
    L.J. Rogier
    “Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en de 17e eeuw.”, 2e druk (1947), Urbi et orbi, Amsterdam, p. 28
  4. Bronlink geraadpleegd op 22 november 2020 Weblink bron
    Multatuli, ps. E. Douwes Dekker (ed. Garmt Stuiveling)
    brief aan Tine (27 augustus 1859) in: Volledige werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862. (1960), G.A. van Oorschot, Amsterdam, p. 27


enkelvoud meervoud
torture tortures

torture

  1. marteling
vervoeging
onbepaalde wijs to  torture 
he/she/it  tortures 
verleden tijd  tortured 
voltooid
deelwoord
 tortured 
onvoltooid
deelwoord
 torturing 
gebiedende wijs  torture 

torture

  1. martelen


  • tor·ture

torture v

  1. marteling


vervoeging van
torturar

torture

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van torturar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van torturar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van torturar