Naar inhoud springen

tic

Uit WikiWoordenboek
  • tic
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spiertrekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tic tics
verkleinwoord ticje ticjes

deticm

  1. (medisch) zenuwtrek
86 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.[2]