terugzakken
Uiterlijk
- Geluid: terugzakken (hulp, bestand)
- te·rug·zak·ken
- samenstelling van terug bw en zakken ww
terugzakken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
terugzakken |
zakte terug |
teruggezakt |
zwak -t | volledig |
- langzaam minder worden
- Door de nieuwe coronagolf zag het de horecaondernemer het bezoek aan zijn zaak, na een kortdurende opleving, weer terugzakken.
- ▸ De onlangs aangetreden topman Steven van Rijswijk benadrukte dat de bank ondanks de omstandigheden de rente-inkomsten maar licht zag terugzakken.[1]
- wederkerend (sport) (wielrennen) zich laten inhalen door een groep waaruit men eerder is ontsnapt
- Na de tussensprint liet de wielrenner zich weer terugzakken in het peloton
- ▸ Hij liet zich niet veel later weer terugzakken en keerde met ploeggenoot Casper Pedersen terug in het peloton.[2]
- [1] slinken
- Het woord terugzakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “NN Group koploper in licht hogere AEX” (06-08-2020), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Alleen maar vreugde bij Sunweb: 'De sfeer is supergoed en de benen ook'” (2 SEPTEMBER 2020), NOS
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Wielrennen in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal