tarantula
Uiterlijk
- ta·ran·tu·la
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘spinachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1595 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tarantula | tarantula's |
verkleinwoord |
- grote, behaarde, gifspin uit het geslacht Lycosa
- ,,Zojuist een infra-rood camera geïnstalleerd vlakbij mijn slaapkamer. Daar is een drinkpoel waar 's nachts een luipaard hoogstwaarschijnlijk komt drinken, schrijft hij in zijn eerste verslag. ,,Het stikt hier van de beesten. Eergisteravond een tarantula met een jong op het terras. Ik denk dat drie weken tekort zijn.[4]
- Normaal gesproken sla ik spinnetjes, hoe moe van het hollen ook, morsdood, omdat regeren nu eenmaal vooruitzien is: tien bromvliegen verder is de kleine aap volgroeid en sta je met een bezem en je hele gezin brullend achter je een halve tarantula te vermoorden.[5]
- Het woord tarantula staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tarantula" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tarantula" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tarantula op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Ellen van Gaalen en Simone van Zwienen 12-NOVEMBER-2017
- ↑ Volkskrant Peter Buwalda 9 juni 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be