oogje
Uiterlijk
- oog·je
het oogje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord oog
- Een oogje hebben op iemand
Verliefd zijn op iemand
- Een oogje in het zeil houden
iets in de gaten houden
- ∗ 'Vergeet niet dat je moeder vanuit de hemel een oogje in het zeil houdt,'zei hij bars[1]
- Het woord oogje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be