ontsteken
Uiterlijk
- ont·ste·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontsteken /ɔnt.'ste.kə(n)/ |
ontstak ontstaken /ɔnt.'stɑk/ /ɔnt.'sta.kə(n)/ |
ontstoken /ɔnt.'sto.kə(n)/ |
klasse 4 | volledig |
ontsteken
- overgankelijk in vlammen doen opgaan
- Zij ontstaken een vreugdevuur.
- ergatief overdrachtelijk: heet worden van woede
- Dat deed hem in woede ontsteken.
- ergatief geïnfecteerd raken
- Die wond is ontstoken.
3. geïnfecteerd raken
- Het woord ontsteken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontsteken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel ont- in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 4 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %