odium
Uiterlijk
- odi·um
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het hatelijke’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | odium | |
verkleinwoord |
- haat, vijandschap, wrok
- slechte reputatie
- De echte Senaat kan pas opstaan op het einde van de regeertermijn, wanneer hoogstwaarschijnlijk een verklaring tot herziening van de grondwet goedgekeurd moet worden. Ook de N-VA-senatoren gaan ervan uit dat ze op dat moment wel een belangrijke rol kunnen spelen. Dan moet de vergadering intussen wel het odium afschudden een bezigheidstherapie van vijftig miljoen per jaar te zijn. [4]
- Verenigingen van militairen en veteranen vormen een invloedrijke lobby in Washington. Democraten noch Republikeinen willen het odium op zich laden dat zij de mannen en vrouwen in uniform in de kou laten staan. Maar zelfs als die weerstand kan worden gebroken, zullen met name de landmacht en het korps mariniers hun personele omvang met zo'n 15 procent moeten verkleinen, aldus Williams. [5]
- Het woord odium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "odium" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "odium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ odium op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 21 SEPTEMBER 2016 Wim Winckelmans
- ↑ Volkskrant Paul Brill 23 november 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be