knechting
Uiterlijk
- knech·ting
- Naamwoord van handeling van knechten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knechting | knechtingen |
verkleinwoord | - | - |
de knechting v
- onderwerping tot dienstbaarheid
- Dit kwam neer op de knechting van de vrije boeren van de streek.
- De Brit Kershaw, emeritus-hoogleraar hedendaagse geschiedenis en beroemd geworden met zijn eveneens tweedelige Hitler-biografie, kan niet anders dan concluderen dat de periode 1950-2017 daar gunstig bij afsteekt. De decennialange knechting van Oost-Europese landen, een aantal gruwelijke burgeroorlogen en terroristisch geweld daargelaten, leek vrede bijna iets vanzelfsprekends te worden, groeide de welvaart naar een peil waarop vrijwel de hele wereld jaloers is, zegevierden democratie en rechtsstaat en eisten tal van minderheden en één meerderheid (de vrouwen) met succes een betere plek op in de maatschappij. [1]
- Het woord knechting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knechting" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ www.trouw.nl (15 sep 2018)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be