ingeel
Uiterlijk
- in·geel
- intensiverende afleiding van geel (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ingeel | - | - |
verbogen | ingele | - | - |
ingeel
- erg geel
- Het blauw-wit van het geveltje onder de bomen scheen me niet scherp genoeg, het speieren van de zon, ingeel, gloeiend op de koornvelden, kwam me flauw voor en afgevaald [1]
Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingeel.
- Het woord 'ingeel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.