dio
Uiterlijk
![]() |
- di·o
- Van het Latijnse deus.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | il dio | gli dei |
vrouwelijk | la dea | le dee |
dio m
- (religie) god, godheid
- «Nettuno è il dio del mare.»
- Neptunus is de god van de zee.
- «Nettuno è il dio del mare.»
- (figuurlijk) iets of iemand die aanbeden wordt
- «il dio denaro»
- het goddelijke geld
- «il dio denaro»
vervoeging van |
---|
dar |
dio
- derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van dar
Categorieën:
- Woorden in het Italiaans
- Woorden in het Italiaans van lengte 3
- Woorden in het Italiaans met audioweergave
- Woorden in het Italiaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Italiaans
- Religie in het Italiaans
- Figuurlijk in het Italiaans
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 3
- Werkwoordsvorm in het Spaans