compileren
Uiterlijk
- Geluid: compileren (hulp, bestand)
- com·pi·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenvoegen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse compiler met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
compileren |
compileerde |
gecompileerd |
zwak -d | volledig |
compileren
- overgankelijk een opeenstapeling maken, een zo volledig mogelijke verzameling aanleggen, gewoonlijk van geschriften of informatie
- Hij compileerde de losse informatie tot een verslag van de gebeurtenissen van de conferentie.
- overgankelijk (informatica) de broncode van een programma omzetten van een formele invoertaal in een formele uitvoertaal waardoor een objectcode ontstaat
- Er is wat misgegaan toen ik het programma compileerde.
- Het woord compileren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "compileren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "compileren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %