blasfemar
Uiterlijk
- blas·fe·mar
blasfemar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blasfemar |
blasfemaba |
blasfemado |
volledig |
- onovergankelijk blasfemeren,godslasteringen uiten, godslasterlijk spreken
- [1] maldecir
- blasfemar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española