ankeren
Uiterlijk
- an·ke·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ankeren |
ankerde |
geankerd |
zwak -d | volledig |
ankeren
- inergatief (scheepvaart) het anker laten zakken met de bedoeling het schip hiermede aan de bodem van het vaarwater vast te leggen, voor anker gaan, voor anker leggen
- overgankelijk (scheepvaart) voor anker leggen
- Zij ankerden hun zeilboot enige tijd in een inham om wat te kunnen zwemmen.
- (figuurlijk) zich ergens een vaste positie verwerven, een zitplaats bemachtigen, ergens gaan wonen
- overgankelijk iets vastmaken/vastzetten met ankers
- [1] meren
- [4] verankeren
- [1] ankerop gaan
- [1] vastleggen
- Ergens geankerd zijn
Zich ergens vestigen/Zich niet gemakkelijk laten wegsturen.
1. het anker uitgooien met de bedoeling het schip hiermede aan de bodem van het vaarwater vast te leggen, voor anker gaan, voor anker leggen
3. zich ergens een vaste positie verwerven, een zitplaats bemachtigen, ergens gaan wonen
- Het woord ankeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ankeren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %