Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Socrates is misdadig en hij doet dwaas werk met zoeken onder de aarde en boven in den hemel, en hij praat het kromme recht, en leert aan anderen dezelfde dingen. Zóó ongeveer is zij, want die zaken hebt gij ook zelf gezien in de komedie van Aristofanes, hoe daar een zekere Socrates rondloopt en beweert op de wolken te gaan en veel andere dwaasheid verkoopt, waarvan ik niets, noch veel noch weinig, niets versta. En ik zeg dat niet uit verachting voor zulk een weten, als iemand wijs is in dingen van dien aard, — moge echter Meletus mij daarvan nooit aanklagen — doch waarlijk, ik, o mannen Atheners, ik heb niets daarmee te maken. Als getuigen roep ik de meesten van u zelf aan, en eisch, dat gij het elkander leert en zegt, zoovelen uwer mij ooit spreken hoordet, en zulken zijn er veel onder u. Vertelt dan aan elkaar, of een uwer mij ooit iets kleins of groots over dergelijke dingen heeft hooren zeggen, en leert daaruit, dat het ook met de andere gangbare praatjes over mij evenzoo is.

4. Want waarlijk, daar is niets van aan, noch ook als ge van iemand gehoord hebt, dat ik tracht de menschen op te voeden en daarmee geld verdien, noch is ook dat waar. Ofschoon ik ook dat voor iets schoons houd, als iemand bekwaam zou zijn om menschen op te voeden, gelijk Gorgias van Leontinum en Prodicus van Ceüs en Hippias van Elis. Want elk van hen, o mannen, is bij machte om naar welken staat ook gegaan, de jongelingen daar, die met den beste hunner eigen medeburgers om niet kunnen omgaan, om die jongelingen van dat gezelschap los te praten en met hen zelf te doen omgaan voor geld en voor dank. En er is ook een andere wijze man, uit Parus, hier, van wiens verblijf hier ik hoorde; want ik ontmoette eens een man, die meer geld voor de wijsheidleeraars neerlei, dan alle anderen te saam. Callias, den zoon van Hipponicus. Hem dan vroeg ik, — want hij heeft twee zoons — „o Callias, zei ik, als uw beide zoons