Gifkaakdragers
Gifkaakdragers Fossiel voorkomen: Midden-Cambrium[1] – heden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Van linksboven met de klok mee: | |||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||
| |||||||||
Onderstam | |||||||||
Chelicerata Heymons, 1901 | |||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||
Gifkaakdragers op Wikispecies | |||||||||
|
Gifkaakdragers of chelicerendragers[2] (Chelicerata) zijn een grote onderstam van de Arthropoda (geleedpotigen).
De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door Richard Heymons in 1901. Tot de gifkaakdragers behoren de zeespinnen (Pycnogonida), spinachtigen (Arachnida) en een aantal uitgestorven groepen, waaronder de zeeschorpioenen.[3] De spinnen, schorpioenen en degenkrabben zijn bekende vertegenwoordigers. Tegenwoordig zijn er meer dan 77.000 terrestrische soorten beschreven. Mogelijk zijn er nog honderdduizenden niet geïdentificeerd.
Ontstaan
[bewerken | brontekst bewerken]De gifkaakdragers zijn ontstaan in het Midden-Cambrium; de eerste erkende cheliceraatfossielen, behorend tot Sanctacaris, zijn gedateerd op een ouderdom van 508 miljoen jaar. Vroege cheliceraten waren zeedieren die in morfologie veel gemeen hadden met de Xiphosura en pycnogoniden (zeespinnen).
Uiterlijke kenmerken
[bewerken | brontekst bewerken]Zoals alle geleedpotigen hebben gifkaakdragers gesegmenteerde lichamen met een hard exoskelet, opgebouwd uit verschillende lagen van eiwitten en chitine. De lichaamssegmenten zijn gefuseerd tot een prosoma (kopborststuk) en een opisthosoma of abdomen. De gifkaakdragers zijn vernoemd naar hun klauwachtige mondaanhangsels genaamd cheliceren. In de meeste subgroepen zijn het beweegbare tangen die enkel worden gebruikt om te eten. De cheliceren van sommige spinnen, zoals rolspinnen, zijn gemodificeerd tot giftanden waarmee de spin actief kan jagen.[4]
Levenswijze
[bewerken | brontekst bewerken]Gifkaakdragers waren oorspronkelijk roofdieren, maar de groep heeft gedurende de evolutie verschillende voedingsstrategieën ontwikkeld: predatie, parasitisme, herbivorie en zelfs detrivorie. Hoewel hooiwagens vast voedsel kunnen verteren, zijn de ingewanden van de meeste moderne soorten hiervoor te smal; ze maken hun voedsel over het algemeen vloeibaar door het te malen met hun cheliceren en pedipalp. Terrestrische gifkaakdragers beschikken over excretieorganen genaamd buizen van Malpighi, structuren die zich onafhankelijk in insecten hebben ontwikkeld. De degenkrabben en de zeespinnen leven in de zee, de spinachtigen zijn landbewoners. Sommige groepen, zoals de watermijten, zijn later weer naar het water teruggekeerd.[5]
Taxonomie
[bewerken | brontekst bewerken]Gifkaakdragers zijn verdeeld in vier klassen, waarvan één uitgestorven:
- Arachnida (Spinachtigen)
- Merostomata (o.a. degenkrabben)
- Pycnogonida (Zeespinnen)
Uitgestorven
[bewerken | brontekst bewerken]- Eurypterida (Zeeschorpioenen) †
Er wordt verwantschap vermoed met de eveneens uitgestorven trilobieten.
Noten
- ↑ (en) Legg, David A. (2014). Sanctacaris uncata: the oldest chelicerate (Arthropoda). Naturwissenschaften 101 (12): 1065–1073. PMID 25296691. DOI: 10.1007/s00114-014-1245-4.
- ↑ Bernhard Grzimek (1971). Het Leven Der Dieren Deel I: Lagere dieren. Kindler Verlag AG, Pagina 455. ISBN 90 274 8662 X.
- ↑ (en) Barnes, R.S.K.; Calow, P.P. & Olive, P.J.W. (2009). The Invertebrates: A Synthesis, third. John Wiley & Sons, p. 174. ISBN 978-1-4443-1233-1.
- ↑ (en) von Reumont BM, Campbell LI, Jenner RA (2014). Quo vadis venomics? A roadmap to neglected venomous invertebrates. Toxins (Basel) 6 (12): 3488–551. PMID 25533518. DOI: 10.3390/toxins6123488.
- ↑ Ernst Kuhllmann & Horst Stern (1975). Leven aan een zijden draad. W van Hoeven - Baarn, Pagina 290, 291. ISBN 90 222 0239 9.