Adolf Heusinger
Adolf Heusinger | ||
---|---|---|
Adolf Heusinger, ca. 1960
| ||
Geboren | 4 augustus 1897 Holzminden, Duitse Keizerrijk | |
Overleden | 30 november 1982 Keulen, Bondsrepubliek Duitsland | |
Rustplaats | Oppenheim Begraafplaats, Oppenheim, Landkreis Mainz-Bingen, Rijnland-Palts, Duitsland[1][2] | |
Land/zijde | Duitse Keizerrijk Weimarrepubliek Nazi-Duitsland Duitsland West-Duitsland | |
Onderdeel | Deutsches Heer Reichswehr Heer Bundeswehr | |
Dienstjaren | 1915 - 1945 1955 - 1964 | |
Rang | Generalleutnant General | |
Eenheid | Infanterie-Regiment 96 Infanterie-Regiment 15 | |
Bevel | Chef Wehrmacht-Kartenwesen Chef der Abteilung Gesamtstreitkräfte Generalinspekteur der Bundeswehr | |
Slagen/oorlogen | Eerste Wereldoorlog
| |
Onderscheidingen | Zie decoraties |
Adolf Heusinger (Holzminden, 4 augustus 1897 – Keulen, 30 november 1982) was een Duits militair. Hij begon zijn militaire loopbaan in 1915 als adelborst. Hij verwierf het zeldzame Kruis voor Oorlogsverdienste van Reuss jongere linie in juni 1917. In de Eerste Wereldoorlog raakte hij zwaargewond en hij werd krijgsgevangen gemaakt door de Engelsen.
Heusinger bleef militair. Hij wist in 1944 van de samenzweringen tegen het leven van Hitler maar verkoos passief te blijven en hij wilde geen details horen. Zo werd hij zelf bijna het slachtoffer van een aanslag op Hitler.
Op 20 juli 1944 stond hij, nu generaal en stafchef operaties van het leger, naast Adolf Hitler toen Claus Schenk von Stauffenberg zijn bom liet ontploffen. Na de oorlog organiseerde hij de nieuwe Bundeswehr en hij eindigde als generaal-inspecteur van de Bundeswehr en voorzitter van het Militair Comité van de NAVO.
Militaire loopbaan
[bewerken | brontekst bewerken]- Fähnrich: 31 maart 1916[3]
- Leutnant: 4 juli 1916[4]
- Oberleutnant: 1 april 1925
- Hauptmann: 1 oktober 1932[4]
- Major: 1 maart 1936
- Oberstleutnant: 1 april 1938
- Oberst: 1 september 1940
- Generalmajor: 1 januari 1942
- Generalleutnant: 1 januari 1943
- Generalleutnant: 1 november 1955[5]
- General: 14 juni 1957[4]
Decoraties
[bewerken | brontekst bewerken]- IJzeren Kruis 1914, 1e Klasse (24 december 1917)[6] en 2e Klasse (8 juni 1916)[6]
- Vorstelijk Reussisch Ereteken, 3e klasse met Zwaarden[6]
- Vorstelijk Reussisch Ereteken met Zwaarden[6]
- Kruis voor Oorlogsverdienste, 1e Klasse en 2e Klasse met Zwaarden in 1939
- Gewondeninsigne van de 20e juli 1944 in zilver op 20 juli 1944
- Gewondeninsigne 1918 in zwart
- Erekruis voor Frontstrijders in de Wereldoorlog
- Dienstonderscheiding van Leger en Marine voor (18 dienstjaren)
- Herhalingsgesp bij IJzeren Kruis 1939,1e Klasse (5 juni 1940) en 2e Klasse (6 oktober 1939)
- Orde van het Vrijheidskruis (Finland), 1e Klasse met Zwaarden
- Grootkruis in de Orde van de Italiaanse Kroon
- Grootkruis in de Orde van de Hongaarse Republiek
- Kruis voor Militaire Verdienste (Brunswijk), 2e Klasse[6]
- Commandeur in de Legioen van Verdienste (Verenigde Staten) op 15 oktober 1960
- Grote Kruis van Verdienste met Ster en Grootlint in de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland in augustus 1963
- ↑ (en) Find A Grave: Gen Adolf Heusinger. Geraadpleegd op 6 januari 2020.. Gearchiveerd op 18 januari 2019.
- ↑ (en) World War II Graves: Heusinger, Adolf Bruno. Geraadpleegd op 6 januari 2020.. Gearchiveerd op 26 februari 2021.
- ↑ (en) Axis Biographical Research: DAS HEER, GENERALLEUTNANT, Generalleutnant Adolf Heusinger. Geraadpleegd op 6 januari 2020.
- ↑ a b c TRACESOFWAR: Heusinger, Adolf. Geraadpleegd op 6 januari 2020.. Gearchiveerd op 15 augustus 2018.
- ↑ Hoewel Generalleutnant de laatste rang was die hij bekleedde in de Wehrmacht, was dit eigenlijk een bevordering, als een Generalleutnant in de Duitse Keizerlijke Leger en de Wehrmacht gelijk was aan een Generaal-majoor in het Britse en Amerikaanse legers. De Bundeswehr maakt gebruik van een NAVO-gestandaardiseerde rangenstructuur, met de rang van Brigadegeneral toegevoegd en Generalleutnant nu gelijk aan Luitenant-generaal in het Britse en Amerikaanse legers.
- ↑ a b c d e Rangliste des Deutschen Reichsheeres. Mittler & Sohn, Berlin 1930, S. 159.