Jump to content

Duits

From Wiktionary, the free dictionary

Afrikaans

[edit]

Etymology

[edit]

From Dutch Duits, from Middle Dutch duutsch, a Northern variant of dietsch, both from Old Dutch *thiudisc, from Proto-West Germanic *þiudisk, from Proto-Germanic *þiudiskaz, from *þeudō (people, nation), from Proto-Indo-European *tewtéh₂ (people).

Pronunciation

[edit]

Adjective

[edit]

Duits (attributive Duitse, not comparable)

  1. German (of, from, or pertaining to Germany, the German people or the German language)

Proper noun

[edit]

Duits

  1. the German language
[edit]

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch duutsch, a Northern variant of dietsch, both from Old Dutch *thiudisc, from Proto-West Germanic *þiudisk, from Proto-Germanic *þiudiskaz, from *þeudō (people, nation), from Proto-Indo-European *tewtéh₂ (people). Doublet of Diets.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • IPA(key): /dœy̯ts/
  • Hyphenation: Duits
  • Rhymes: -œy̯ts

Adjective

[edit]

Duits (comparative Duitser, superlative meest Duits or Duitst)

  1. German
  2. (archaic) Dutch
  3. (historical) Teutonic

Declension

[edit]
Declension of Duits
uninflected Duits
inflected Duitse
comparative Duitser
positive comparative superlative
predicative/adverbial Duits Duitser het Duitst
het Duitste
indefinite m./f. sing. Duitse Duitsere Duitste
n. sing. Duits Duitser Duitste
plural Duitse Duitsere Duitste
definite Duitse Duitsere Duitste
partitive Duits Duitsers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: Duits
  • Negerhollands: dutsch
  • ? Japanese: ドイツ (Doitsu)

Proper noun

[edit]

Duits n

  1. German language
    • 1892, A. Dassonville, “Over de plaats van het Dietsch in de verdeeling der Indogermaansche Talen”, in Biekorf. Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 24 maal 's jaars[1], volume 3, Bijblad van "Biekorf" in Oostermaand, page XIIf.:
      Het Duitsch wordt verdeeld in Hoogduitsch en Nederduitsch. Het groot verschil tusschen beide is de tweede of hoogduitsche klankverschuiving ([...]), waarvan het Nederduitsch vrij gebleven is. [...] Het Nederduitsch begrijpt het Saksisch en het Nederfrankisch. In het Oudsaksisch bestaat [...] heden heet zij Nedersaksisch, of Nederduitsch in eenen engeren zin, of ook nog, en meest Platduitsch.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2018, Fieke Van der Gucht, Johan De Caluwe, Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Atlas van de Nederlandse taal: Editie Vlaanderen, Lannoo (publ.), p. 29:
      Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw komt ook het Nederduits sterk opzetten, als tegenhanger van Hoogduits [...]. Nederduits omvat dus zowel het Nederlands als het Duits dat in Noord-Duitsland wordt gesproken.
      (please add an English translation of this quotation)

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]

Further reading

[edit]