stins
Uiterlijk
- stins
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘adellijke Friese woning’ voor het eerst aangetroffen in 1738-1795 [1]
- van het Friese steenhuis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stins | stinsen stinzen |
verkleinwoord | - | - |
- (geschiedenis) versterkte Friese adellijke woning, burcht
- Het woord stins staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stins" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
8 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stins" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stins op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Geschiedenis in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 30 %
- Prevalentie Vlaanderen 8 %