Naar inhoud springen

-lijk

Uit WikiWoordenboek
Huidig
bestand
466
  • -lijk
  • Van het Middelnederlands -lijc, van het Oudnederlandse -līk, van het Protogermaanse *-līkaz
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen -lijk-lijker-lijkst
verbogen -lijke-lijkere-lijkste

-lijk [2]

  1. het hebben van de karakteristieken (bv. kinderlijk)
  2. in staat zijn tot (bv. redelijk)
  3. toevoeging om van een werkwoord of zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord te maken (bv. gevaarlijk)