Gebruiker:AJW/Heren van Voeren
Prehistorie en Romeinen
[bewerken | brontekst bewerken]In het gebied waarvan de huidige Voerstreek deel uitmaakt, werd in de prehistorie de vuursteen bewerkt die er rijkelijk voorhanden was. De oudste bewoningssporen dateren uit het neolithicum (vindplaatsen onder meer op de Voerenberg en Hoogbos).
Later exploiteerden de Romeinen er één of twee grote villa’s. De streek werd ook in de Gallo-Romeinse periode in diverse nederzettingen bewoond.
De Romeinse bezetting wordt aangegeven door een belangrijke villa uit de tweede eeuw, heropgebouwd in de zevende, op de plaats Steenbos, in het gehucht Schophem. Zij is in 1840-1846 onderzocht door H. Del Vaux.[1] Met de opgegraven materialen (spolia) werd hier in 1850 de Steenboskapel gebouwd. De onderbouw van een Gallo-Romeinse villa op de plaats "Op de Saele" is in 1867 onderzocht door H. Schuermans.[2]
Er werden ook sporen teruggevonden van de Via Mansuerica, een militaire weg (heerweg) uit de zevende eeuw, die de verbinding vormde van de Moezel bij Trier over de Hoge Venen naar de Maas bij Maastricht, en aldus tussen de grote wegen Bavay - Keulen en Reims - Keulen.
Frankische tijd
[bewerken | brontekst bewerken]In het rijk van Karel de Grote (rond 800) was de Voerstreek tamelijk centraal gelegen. Aken lag op slechts 30 km afstand. Karel de Grote had geen vaste hoofdstad, maar hij verbleef graag in Aken, waar hij een palts en een kerk bouwde. In de Merovingische en Karolingische periode was 's-Gravenvoeren een belangrijk regionaal centrum, voorzien van een koningshoeve, mogelijk de herbouwde Romeinse villa van Steenbos, waar de opvolgers van Karel de Grote meermaals verbleven. In de achtste tot de tiende eeuw onderhielden de Frankische en Karolingische vorsten dergelijke hoeven ten dienste van de koninklijke paltsen, die van daaruit werden bevoorraad. Tevens fungeerden zulke koningshoeven als een soort modelboerderij voor de boeren in de omgeving.
In de tijd van Karel de Grote was het rijk verdeeld in gouwen. Dit maakte het voor de keizer gemakkelijker om het grote rijk te kunnen besturen. De gouwgraaf was verantwoordelijk voor zijn eigen gouw en moest verantwoording afleggen aan de keizer. Na de dood van de keizer viel het Karolingische bestuurssysteem uiteen in vele kleine vorstendommen, die een grote mate van zelfstandigheid bezaten. Gedurende vele eeuwen zou het feodale systeem van kracht blijven, met leenheren en erfelijkheid van bestuurlijke functies.
In de tiende eeuw viel het gebied van de huidige Voerstreek onder de Luikgouw. Deze Frankische gouw lag ter hoogte van Luik, maar alleen op de rechteroever van de Maas en liep tot vlak bij Aken.
Gouwgraven van de Luikgouw waren:
- Sigehard, 908-921, ook graaf van de Henegouw
- Nadat de Noormannen rond het jaar 881 de streek zwaar in de as hadden gelegd, besloot Sigehard (Sigarhardi), graaf in de Ardennengouw (902-916) en Luikgouw (Luihgouw) (902-927) een nieuwe burcht te bouwen op de Voerenberg. Deze burcht, Villa Furonis, later '(Op) den Saele' genaamd[3], was een imposant verdedigingswerk met ruim zicht en gemakkelijk te verdedigen tegen de overvallen van de Noormannen. Naar alle waarschijnlijkheid is dit later ook de zetel geworden van de edelen die zich 'de Fouron' noemden.
- Richar van Aspel († 972/973), wiens moeder Luitgard van Trier een nicht was van Eberhard, graaf in de Luikgouw, de zoon van Sigehard. Omdat Eberhard geen mannelijke opvolger had werd Richard I van Metz aangewezen als zijn opvolger.
- Gozlin of Godizo van Aspel en Heimbach, diens zoon, mededinger om het graafschap Hamaland.
Vanaf de elfde eeuw kan men meer specifiek spreken van heren van Voeren. Zo was Thibald van Voeren (*ca.1049 - vóór 1106) heer van Voeren en Valkenburg, en voogd van de proostdij te Meerssen.
Middeleeuwen
[bewerken | brontekst bewerken]Rond 1200 viel het gebied van de huidige Voerstreek onder twee afzonderlijke kleine vorstendommetjes:
- Het Land van Dalhem, dat naast de Voerdorpen Moelingen, 's-Gravenvoeren en Sint-Martens-Voeren ook gebieden ten zuiden en ten noorden van de Voerstreek omvatte.
- Sint-Pieters-Voeren kreeg een afzonderlijke status, toen Daniël van Voeren bij zijn intrede in in de Duitse Orde in 1242 al zijn bezittingen in het graafschap Dalhem aan deze orde schonk. Deze bezittingen vielen waarschijnlijk samen met het allodiaal goed Sint-Pieters-Voeren. De eigendommen van deze orde waren vrije rijksheerlijkheden, die rechtstreeks onder het gezag van de keizer stonden. Een commanderij ontstond als er dertien ridders waren aangesloten. De datum van oprichting van een eerste commanderij van Sint-Pieters-Voeren is niet bekend, de eerste commandeur die vermeld wordt is van Bronckhorst in 1320. Deze commanderij was onderhorig aan de landcommanderij van Alden Biesen.[4]
- Aan de huidige Nederlandse zijde waren Cadier, Mheer, Noorbeek en Oost dorpen die destijds onder Voeren-Dalhem vielen.
- Vóór 1080 lag het machtscentrum van het Land van Dalhem vermoedelijk in 's-Gravenvoeren. De Karolingische paleizen lagen toen te midden van hun landgoederen en waren geheel onbeschermd. In de onrustige 11e eeuw ging men versterkte plaatsen aanleggen. Tot 1085 behoorde de burcht te Dalhem toe aan paltsgraaf Herman II van Lotharingen. Na 1080 werd de hoofdzetel van Voeren naar Dalhem verlegd, 10 km zuidwaarts, waar de graaf van Voeren in 1080 een zeer sterke burcht bouwde, op een hoge rots bij de samenvloeiing van de Berwijn en de Bolland. Het zwaartepunt van het Voerense gebied was sindsdien Dalhem en daarna werd het gebied dat eerst Voeren (Frans: Fouron) heette naar Dalhem vernoemd. De toenmalige heren van Voeren werden ook ook heren van Valkenburg, waar ze eveneens een burcht bouwden.
- het Hertogdom Limburg, dat globaal het noordoosten van de huidige provincie Luik omvatte, met daarnaast enkele stukjes Nederlands Limburg en de huidige Voerdorpen Teuven en Remersdaal. Hoofdplaats van dit kleine hertogdom was het vestingstadje Limburg aan de Vesder. Het hertogdom Limburg kwam na de Slag bij Woeringen in 1288 aan de hertogen van Brabant.
In 1239 was de hertog van Brabant in oorlog met de aartsbisschop van Keulen, Koenraad van Hochstaden. De neef van deze laatste, Diederik (Dirk) van Ahre-Hochstaden, graaf van Dalhem, koos in deze strijd de kant van de aartsbisschop en tegen de hertog van Brabant. De hertog van Brabant versloeg deze laatste graaf van Dalhem, en in 1244 liet deze Dalhem voorgoed over aan de hertog, namens wie het bestuurd werd als een drossaardschap.
Nieuwe tijd
[bewerken | brontekst bewerken]Door het Partagetractaat viel 's-Gravenvoeren in 1661 toe aan de Spaanse koning. De heerlijkheid werd in 1626 in pand gegeven aan Arnold de la Margelle, vervolgens aan de families van Bocholtz (1671), van Hoensbroeck (1675), van den Berghe genaamd Trips (1749) en de Geloes (1755).[5]
De kleine heerlijkheid Oost lag in het versnipperde Eysden-Breust en werd tot heerlijkheid verheven in 1357. Het gebied kwam door vererving in 1373 aan Jan II van Gronsveld, wat tot gevolg had dat het min of meer werd opgenomen in het veel grotere graafschap Gronsveld. In 1640 werd de heerlijkheid verkocht aan Hieronimus van Berghe en kwam door verervingen en schenkingen in 1761 aan de familie van Geloes. De schepenbank in de heerlijkheid werd in 1608 opgericht, daarvoor viel het onder 's Gravenvoeren. Sinds 1630 voerde de schepenbank ook de hoge jurisdictie, verleend aan de graven van Gronsveld. Hoger beroep viel eerst onder Brussel, later bij Dalhem en sinds 1789, toen Oost bij het land van 's Hertogenrade gevoegd werd, in Gulpen.[6]
- Ulrich Anton van Hoensbroeck, graaf van Hoensbroeck, was heer van 's Gravenvoeren, Oost, Schophem en Ottegraeven (Eijsden, 4 augustus 1676 - kasteel Oost, 24 april 1727). Hij was de zoon van Antonius Candidus van Hoensbroeck-Geul (1630-1693) en Maria Alexandrine Catharina (Catharina) de la Margelle (1650-1730). Hij trouwde
- (1) op 30 december 1706 met Maria Anna Alexandrina Philippina Francisca barones de la Margelle, vrouwe van Eijsden en 's Gravenvoeren (Eijsden, 5 maart 1684 - kasteel Oost, 6 juni 1713). Zij was een dochter van Arnold Theodoor Amor de la Margelle, heer Van Eijsden, 's Gravenvoeren en Warsage (1645-1721) en Isabelle Adolphine van Hoensbroeck-Geul (1656-1718). Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
- (2) op 13 mei 1718 met Maria Anna van Nesselrode-Ehreshoven (1690-1 juni 1765). Zij was een dochter van Philips Willem Christoph vrijheer van Nesselrode-Ehreshoven (1645-1704) en Adriana Alexandrine van Büren van Leerodt (1650-1728).
- Uit zijn tweede huwelijk werd een zoon geboren:
- Cesar van Hoensbroeck of Hoensbroech, Prins-bisschop van Luik (1724-1792).
Vroege heren van Voeren
[bewerken | brontekst bewerken]Graven van de Luikgouw
[bewerken | brontekst bewerken]- Sigehard (Sigarhardi), graaf in de Ardennengouw (902-916) en Luikgouw (Luihgouw) (902-927), die in 890 de nieuwe burcht bouwde op de Voerberg tussen Voeren en Mheer, was een broer van Wigerik, graaf in de Ardennengouw 916-919 en Frederik, abt van de rijksabdijen van Gorze, en Saint-Vanne in Verdun.
- Sigehards zoon Eberhard was gehuwd met Judith van Metz en werd 927 graaf in de Luikgouw. Richards moeder Luitgard van Trier was een nicht van Eberhard graaf in de Ardennen- en Luikgouw, en omdat Eberhard geen mannelijke opvolger had werd Richard I van Metz aangewezen als zijn opvolger in de Luikgouw en Gozelo kreeg de Ardennengouw.
- Richard I van Metz (gouwgraaf in de Luikgouw, heer te Voeren en heer van Aspel, Cartils-Wittem 966) gehuwd met Gertrudis van Hamaland[7]. De Burcht Aspel, tussen Emmerik en Wezel aan de Rijn, was tijdens de 10e eeuw residentie van de graven van Aspel en Heimbach. Gravin Irmgardis (overl. 4-9-1084/85) (de moeder van Guda van Valkenburg en de schoonmoeder van Thibald van Voeren) is de dochter van Godizo van Aspel en Ermingard van Verdun. Zij liet de ouderlijke burcht na aan de aartsbisschop van Keulen. Irmgardis gravin van Aspel en Rees is wel geïdentificeerd als de heilige Irmgard van Zutphen. In een akte bij Lacomblet (996, gecorr. naar 17 jan 966)[8] waarbij graaf Immo een schenking doet aan het Mariaklooster te Aken, lezen we dat Fouron en Curcella (Cartils bij Wittem) onder Richarri's gebied vallen.
Heren van Voeren
[bewerken | brontekst bewerken]- Op 6 december 1016 schenkt keizer Hendrik III twee villa's (een te Vijlen en een te Cartils Wittem) aan het klooster te Burscheid, welke voorheen door Liozone (Luizo) waren ingeruild aan keizer Otto III, ca. het jaar 1000. Zijn vader Richard was heer te Voeren en in het bezit van Cartils-Wittem. Naar alle waarschijnlijkheid was Luizone van Voeren ook heer te Voeren en burggraaf op het kasteel 'de Saele'. Zijn neef Bruno van Hengebach wordt vermeld als de nieuwe heer van Eys, Wittem-Cartils. Luizone is naar alle waarschijnlijkheid met een dochter van graaf Reinier III van Henegouwen en gravin Adela van Leuven gehuwd geweest waardoor de naam van Lambert I en II te verklaren zijn.
- Luizo's zoon Lambert I van Voeren (de Oude, heer van Voeren) is Richards opvolger te Voeren en zijn zoon Lambert II van Voeren (de Jonge, heer van Voeren) mogelijk daarna. Ida van Voeren was de zus van Lambert II de Jonge van Voeren, en zij was gehuwd met Conon van Montaigu.[9] Hun zoon was Thibald († vóór 11-08-1106).[10] Hij wordt in 1101 vermeld als Tiebaldus de Falkenberghe, eigenaar van de tienden te Bilstain. Hij schenkt op zijn sterfbed goederen te Colombier en Bilstain aan het Jacobusklooster te Luik.[11][12] Lacomblet vermeldt hem als Theobald, graaf in de Luikgouw tussen 1041 - 1089.[13]
- Na Lambert zien we dat Thibald van Voeren (Thibaut de Fouron) de nieuwe heer van Voeren wordt en hem daar opvolgt.[14] Hij huwt Guda van Valkenburg (*ca. 1041 - † 30-06-1125) edelvrouwe van Eys, Wittem - Cartils, Lemiers en Valkenburg. Zij was de dochter van Chadelo van Beieren (graaf in de Isengouw, heer van het goed Lemiers) en Irmingardis van Aspel (gravin van Aspel en Rees, vrouwe van Valkenburg, Epen, Wijlre, Montzen en Gemmenich).
- Thibald, de eerste heer van Valkenburg, had een broer, Arnulf (Arnoul) van Voeren, heer van Eys. In 1119 doet Guda van Valkenburg (de weduwe van Thibald) nog schenkingen (van o.a. Eyra (Eys) en Wittem) die naar Arnulf van Voeren gaan, terwijl zij voor het zielenheil van haar en haar echtgenoot het kasteel bij Wittem met goederen schenkt aan het klooster Saint-Jacques te Luik. Guda woonde haar laatste jaren in het klooster], waar zij overleed op 30-6-1125. Eys en Wittem had Guda verkregen via vererving doordat haar moeder Irmingard van Aspel[15] een zus was van Bruno van Hengebach, die in het bezit was van Eys en Wittem-Cartils. "Guda kreeg Eys en Wittem-Cartils via vererving van Bruno van Hengebach (graaf van Heimbach, heer van Eys, Wittem-Cartils, Epen, Herve en Moxhe)".[16][17]
- Toen Thibald kinderloos overleed (vóór 1106), volgde Guda hem op als vrouwe van Valkenburg. Thibald's neef Arnulf II (Arnoul) van Voeren volgde hem op als heer van Voeren. Hij wordt vermeld als voogd van Colombier en Bilstain.[18]
- Arnoul I van Julemont, Arnulf de Kruisvaarder, heer van Wijlre, was vermoedelijk een zoon van Arnulf II van Voeren, heer van Eys.
- ↑ H. Del Vaux 1851, La Découverte du Steenbosch et l'origine de sa chapelle à Fouron-le-Comte. Liège, Desoer.
- ↑ Dissertatie in Bulletin des Commissions royales d'art et d'archéologie, 1867.
- ↑ Villa Furonis, later Op de Saele
- ↑ ttps://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/37914
- ↑ Inventaris erfgoed -- 's-Gravenvoeren (ID: 20848)
- ↑ Heerlijkheid Oost
- ↑ Bron: Ger de Vries [1] en [2]
- ↑ T.J. Lacomblet: Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins oder des Erzstifts Cöln, 4 delen Düsseldorf 1840-1858, Band I, akte 149.
- ↑ 'De Kroniek van Sint Hubertus', tussengevoegd in de 'Kroniek van Alberic van Trois-Fontaines', noemt "Ida filia senioris Lamberti" als vrouw van comes Cono de Monteacute.
- ↑ Severin Corsten, 'Forschungen zur geschichte des ersten Heinsbergisch-Valkenburgischen dynastengeschlechts von Dr. Oskar Viedebantt, herausgegeben von Dr. Severin Corsten', in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg Bd. 101, (1965), p.123-158
- ↑ Stichting Vestingstad Valkenburg, 2006
- ↑ Te Bilstain bevindt zich thans nog het 'Bos van Saint-Jacques', dat destijds door Thibaud geschonken was aan de kerk van Saint-Jacques-en-Ile te Luik. Aldus eigendom van de abdij Saint-Jacques geworden verkreeg het zijn huidige naam.
- ↑ Lacomblet, band I, oorkonden 175, 178, 193, 215 en 254.
- ↑ H.J.H. Schurgers, J.G.M. Notten, L.G.W.N. Pluymaekers, Geschiedenis van Valkenburg-Houthem.
- ↑ Verschillende auteurs hebben geprobeerd de band tussen Zutphen en Rees te verduidelijken. Zo is er sprake van een Ermentrudis, dochter van Godizo, heer van Aspel en Rees, als tweede echtgenote van Otto I van Zutphen. Elders heet deze Ermentrudis echtgenote van Arnulf van Hespengouw en vervolgens van Gozelo van Montaigu, en een nicht van koning/keizer Hendrik III; ze wordt dan identiek geacht met de heilige Irmgard of zou een naaste bloedverwant (‘cognata’) of tante van haar zijn geweest (Van Spaen 1, 158; Lacomblet 1, 109; Sloet 1, 187, 302; R.W. Tadema, Geschiedenis der stad Zutphen van de vroegste tijden tot 1795, Zutphen 1856; repr. Schiedam 1976, 56-57 en stamtafel; W. de Vries, De opkomst van Zutphen, Arnhem 1960, 47). Hieruit blijkt dat Irmgard van Aspel en Rees en de heilige Irmgard van Zutphen vanouds met elkaar verward worden. Die verwarring loopt tot in vrijwel alle berichten in onze tijd door. -- Bron: Willem Frijhoff, 'Aspel en Rees, Irmgardis van', in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: [3].
- ↑ H. Verdonk, Ermentrud, een Utrechtse gravin?, p.158 , Lelystad 1996
- ↑ Guda had ook Herve in bezit met het kasteel van Julémont. Wittem kwam in 1125 in het bezit van de abdij Sint-Jacob te Luik. Tachtig jaar later kocht de kleinzoon van Arnoul I, Winand van Julemont, het Kasteel Wittem terug van het klooster te Luik. (In 1206 verwierven Willem en Wijnand van Julemont de heerlijkheid.) In 1288 voegde Arnold II van Wittem de heerlijkheid Epen aan het bezit toe.
- ↑ Verdonk 1996, 20.