Naar inhoud springen

Gebruiker:Kiro Vermaas/Kladblok 2

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Kiro Vermaas (overleg | bijdragen) op 31 jul 2019 om 13:09. (Dactylen)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Mijn tweede kladblok, omdat ik soms niet weet waar ik met al mijn schrijfsels heen moet.

Nog te schrijven

  • Religie in de klassieke oudheid / Religie in het Romeinse keizerrijk / Greco-Romeinse religie:
    • Welke titel?
    • Als overkoepelend artikel voor Greco-Romeinse cultussen, gnostische bewegingen, esoterie enzovoort.
    • Voor de mogelijke inhoud ervan, zie de boomstructuur op mijn eerste kladblok vanaf punt 4, categorie:Oud-Griekse godsdienst.
      • Oud-Griekse religie
      • Hellenisme en syncretisme
      • Romeinse religie
      • Greco-Romeinse mysteriecultussen
      • Heroëncultussen
      • Orakels zoals de Pythia
      • Filosofische of semifilosofische stromingen voor zover relevant m.b.t. invloeden: pythagorisme, stoïcisme, middenplatonisme, neopythagorisme, neoplatonisme(, Pherecydes van Syros)
      • Gnosis met alles wat daaronder valt: gnostiek, hermetisme, mandeïsme, manicheïsme
      • Thaumaturgen, zoals Apollonius van Tyana, Simon Magus(, Pythagoras, Empedocles)
      • Vroege christendom
      • Hellenistisch jodendom, incl. Philo van Alexandrië, Sibillijnse orakelen etc.
      • Zoroastrisme
      • Esoterie in de keizertijd: verbreiding van magische praktijken, theürgie, verbreiding en ontwikkeling van astrologie

Mogelijke artikelen in dit kader:

  • De dea Syria: cultusbeschrijving, toegeschreven aan Lucianus

Verder nog:


--------------------

Dactylen

De Dactylen of Idaeïsche Dactylen (Oudgrieks: Ἰδαῖοι Δάκτυλοι, Idaioi Daktuloi) zijn een groep goden of demonen uit de oud-Griekse religie en mythologie, waarin ze echter geen grote rol speelden. Ze werden voorgesteld als magiërs, uitvinders van het ijzer en metaalbewerkers. In de oud-Griekse bronnen worden verschillende genealogieën en aantallen van de Dactylen gegeven.

Mythologie

Over het ontstaan van de Dactylen lopen de Griekse bronnen erg uiteen. Deels komt dat omdat de Dactylen soms gelijkgesteld werden met de Corybanten, Cureten, Cabeiren en Telchines. Zeus gaf bijvoorbeeld zijn voedsters opdracht om grond van de berg Ida te halen en weer terug te werpen, waardoor de Dactylen ontstonden. Andere vermelde ouders zijn de godin Rhea, de Kretenzische nimf Anchiale, en de mensen Ida en Dactylus. Een aantal bronnen geeft Gaia als de moeder van de Dactylen, door verwarring met de Cureten.

De Dactylen wonen en werken in de Frygische bergen. Ze stonden met name bekend als magiërs, mijnwerkers en smeden. Phoroneus van Argolis was volgens de overlevering een van de eerste mensen en tevens de uitvinder van het vuur[p 1] en is de sleutelfiguur in de oudste bron waarin de Dactylen worden genoemd, het epos Phoronis (6e eeuw v.Chr.). Argos, een stad in Argolis, was een vroeg en gereputeerd centrum voor ijzersmeedkunst. Van het nationale epos resteren slechts enkele fragmenten, maar Phoronis fragment 2 luidt: "... waar de tovenaars van Ida, Frygische mannen, leefden in hun bergwoningen: Kelmis, de grote Damnameneus en de machtige Akmon, ingenieuze dienaars van Adrasteia van de bergen, die als eerste, door de kunst van de wijze Hephaistos, donker ijzer ontdekten in de nauwe bergdalen, en het naar het vuur brachten en hun bijzondere prestatie bekend maakten."[p 2] Waarschijnlijk gaf Phoroneus het vuur aan de Dactylen. Ze ontdekten in de bergen het ijzer en - dankzij het vuur - de ijzersmeedkunst. Hiermee onderstreepte Argos wellicht haar belang in de ontwikkeling van de ijzersmeedkunst. Ook in andere bronnen worden ze de ontdekkers van ijzer genoemd.

Volgens Diodorus Siculus hielden ze zich onder andere bezig met toverspreuken en initiatierituelen. Nog in zijn tijd (ca. 90 v.Chr. – ca. 30 v.Chr.) maakten vrouwen amuletten in naam van de Dactyl Heracles.[p 3]

Damnameneus, een van de Dactylen, verschijnt in de klassieke oudheid dan ook in magische teksten. Soms is zijn naam weinig meer dan een betekenisloos toverwoord, zoals in de Ephesia grammata, en soms is hij een wezen dat wordt aangeroepen. Volgens Pherecydes van Athene kwamen vijf mannelijke Dactylen voort uit de linkerhand, en vijf vrouwelijke uit de rechterhand. De mannen gebruikten (sinistere) toverspreuken, terwijl de vrouwen spreuken gebruikten om magie op te heffen en een beschermende functie hadden.[p 4] In de Phoronis blijken de Dactylen volgelingen te zijn van Adrasteia ('onontkoombaar'), een godin die later assimileerde met Nemesis, godin van de wraak. De mannelijke Dactylen hadden dus sinistere connotaties. Damnameneus ('bedwinger') in het bijzonder werd vanaf de hellenistische tijd geassocieerd met de onderwereld. Men geloofde dat hij in spreuken kon worden gebruikt om de levenden en de doden (necromantie) te vervloeken of te dwingen tot iets.

Sommige bronnen stellen dat de Dactylen Frygië verlieten. Vanuit Frygië zouden ze muziek naar Griekenland hebben gebracht. Ze waren met name verantwoordelijk voor de invoering van het dactylische metrum.[p 5] Volgens Clemens van Alexandrië vonden ze de ijzersmeedkunst uit op Cyprus. Volgens Diodorus Siculus emigreerden ze samen met Mygdon naar Kreta.[p 6] Daar waren ze de eerste bewoners.[p 7] Tijdens hun verblijf op het eiland Samothrake brachten ze hun geheime kennis over aan hun leerling Orpheus, die vervolgens de eerste mysteriecultus stichtte. Ze ontdekten het vuur, koper en ijzer, dat ze leerden bewerken op de Kretenzische berg Berecynthus. Vervolgens voerden zij, met name Heracles, de Olympische Spelen in.[p 6]

Men stelde Dactylen soms gelijk met Coribanten, Cureten, Cabeiren en Telchines, of beschouwde hen als één familie.[p 8] Volgens een aantal bronnen waren de Dactylen de ouders van de Cureten, Cabeiri en Corybantes.[p 9] De vermelding van Samothrake als woonplaats van de Dactylen komt bijvoorbeeld door verwarring met de Cabeiri.[p 10]

Ovidius vermeldt kort dat Kelmis eens de bewaker was van Zeus (verwarring met de Cureten) en dat hij later in staal was veranderd.[p 11]

Mogelijk werden de Dactylen voorgesteld als dwergen. Pausanias vermeldt als enige bron dat de Dactylen dwergen waren,[p 12] maar de associatie tussen smeden en dwergen was wijdverbreid. Zo werden ook de Cabeiren, die lijken op de Dactylen, als dwergen gezien. Ondanks het verband tussen Phoroneus uit Argolis en de Dactylen is in Argolis geen cultus bekend die aan hen was gewijd. Een klein standbeeld van Herakles stond in Megalopolis,[p 13] maar de Dactylen hadden waarschijnlijk geen wijdverbreide cultus.

Naamgeving

Idaeïsch is verschillend verklaard. De naam kan volgens Griekse bronnen verwijzen naar de berg Ida op Kreta of de berg Ida in Frygië waar ze werden geboren. De Phoronis spreekt van 'Frygische mannen'. De vermelding van hun vader Dactylus komt uit een werk getiteld Over Azië (dat betekent Klein-Azië).[p 14] De berg Ida is dus waarschijnlijk de Frygische. Volgens andere bronnen kan het echter gaan om de nimf Ida, moeder van de Dactylen. Een laatste verklaring is dat Idaeïsch verband houdt met de voedsters (idías) van Zeus die verantwoordelijk waren voor de creatie van de Dactylen.[p 15]

Dactyl betekent 'vinger'. In de oudheid werd over deze naamgeving gespeculeerd. Naast een moeder Ida zouden ze een vader Dactylus hebben.[p 14] Sommige bronnen verklaren de naam omdat er evenveel Dactylen waren als vingers aan respectievelijk één of aan twee handen. Andere bronnen stellen dat de Dactylen op de berg Ida de godin Rhea ontmoetten en haar vingers aanraakten,[p 16] alles voor haar deden, en 'vingers' hier betekenen dat ze goede handwerklieden waren.[p 17] Een derde verklaring is dat de nimf Anchiale door pijnen bij de bevalling in het stof greep en zo de Dactylen in haar handen kreeg,[p 18] of dat Rhea bij de bevalling de berg aanraakte, waardoor de Dactylen werden geboren.[p 19]

Individuele Dactylen zijn soms bij naam bekend. De meeste bronnen vermelden in dit verband Kelmis en Damnameneus, maar over andere namen verschillen ze. De Phoronis geeft Kelmis, Damnameneus en Akmon. Kelmis is afgeleid van kelmes ('hitte') of skellomai ('hard maken'). Dit verwijst naar het ijzer dat wordt gesmeed. Damnameneus betekent zoiets als 'bedwinger', wat duidt op de hamer. Akmon betekent 'aambeeld'. In een aantal bronnen komen andere namen voor, zoals Titias en Cyllenus in de Argonautica, maar het is onzeker of dit oorspronkelijke Idaeïsche Dactylen waren.

Kelmis Damnameneus Akmon Delas Herakles Titias Cyllenus Totale aantal
Phoronis x x x 3
Clemens van Alexandrië[p 20] x x x 3
Sophocles[p 21] x (Skelmis) 10
Pherecydes van Athene[p 22] 52
Diodorus Siculus[p 23] x 100 en 10
Pausanias x
Strabo[p 24] x x x x
Apollonius van Rhodos
Callimachus[p 25] x (Skelmis)

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Blakely, S. 'Pherekydes’ Daktyloi. Ritual, technology, and the Presocratic perspective.' In: Kernos, 20 (2007).
  • Faraone, C.A. 'A Greek Magical Gemstone from the Black Sea. Amulet or Miniature Handbook?' In: Kernos, 23 (2010).
  • Polt, C.B. 'The Origin of the Idaean Dactyls (Apollonius Argonautica 1.1129–31).' In: Classical Philology, 108, 4 (oktober 2013), blz. 339-346.
  • Tsagalis, C. Early Greek Epic Fragments I. Antiquarian and Genealogical Epic. Berlijn: Walter de Gruyter, 2017, blz. 403-432.



-------------------

Ibn Arabi

Islamitisch filosoof en soefi...

--------------------

Esoterie
Westerse esoterie
Esoterie in de klassieke oudheid
Portaal  Portaalicoon  Esoterie

--------------------

Magie (> Esoterie in de klassieke oudheid)

Het woord magie is van Perzische afkomst, en zeker tot het vroege principaat associeerden zowel Griekse als Romeinse schrijvers magie en astrologie met Chaldeeën, Perzen, en vermeende uitvinders als Zarathustra en, later, Mozes. Mogelijk waren er Midden-Oosterse invloeden sinds de Myceense of archaïsche tijd (tot circa 500 v.Chr.), en die bestonden nog in de keizertijd. Bij de Grieken worden magische praktijken vermeld vanaf Homerus (8e eeuw v.Chr.), maar hoewel de Romeinse praktijken niet op de Griekse leken, is er tot halverwege de republikeinse periode (3e eeuw v.Chr.) weinig over bekend. Vanaf die tijd groeide de invloed van Griekse praktijken op Romeinse, Oskische en mogelijk Gallische magie. Magische praktijken worden in de keizertijd eclectisch, met Hebreeuwse, Egyptische en Mesopotamische invloeden. Joodse magie groeide in aanzien, en vanaf de Antonijnse periode (138 tot 192) wint de Grieks-Egyptische magie aan prestige en invloed in het keizerrijk, via onder meer de Griekse magische papyri en de hermetische Asclepius.[1]

Vermeende werking en praktijk

Magie vormde geen consistent geheel van praktijken en theorieën, en handboeken (grimoires) verschenen pas in de keizertijd. De gemene deler was echter het ritueel en een veronderstelde werking op grond van sympathie: het gelijksoortige werkt in op het gelijksoortige, via bijvoorbeeld voodoofiguren of het uitspreken van iemands naam. Volgens één visie verkreeg een magiër zijn krachten door direct contact met de goden, waarmee hij lagere demonen tot medewerking kon dwingen.[p 26] Zodoende waren rituele spreuken en gebeden belangrijk. Het doel van magie was om een gegeven situatie eenzijdig te manipuleren door op rituele wijze een beroep te doen op een onzichtbare kracht (dynamis), zoals de vermeende invloed van planeten op het aardse leven, of goden, demonen of de doden, zoals een overleden gladiator of held (heros). Het doel kon kwaadaardig (zwarte magie) zijn, of goedaardig (witte magie), zoals bij het succesvol maken van een kunstwerk.

In haar vroegste vorm was magie tamelijk eenvoudig, maar in de loop van de hellenistische periode werd ze steeds complexer. Rituele eigenschappen van de magische praktijk waren globaal de volgende. Allereerst riep men een chthonische god zoals Hermes, Persephone en Hecate aan met specifieke epitheta (invocatio, klesis), soms in de vorm van een hymne (aretalogia). Daarbij uitte men soms voces magicae die magische functies zouden hebben. Dat waren betekenisloze woorden zoals de Ephesia grammta of reeksen klinkers, hoewel het geloof in de magische kracht van klinkers vooral karakteristiek was voor Greco-Egyptische magie.[2][p 27] Tevens benoemde men het gewenste doel en (indien van toepassing) het slachtoffer, waarbij de aangeroepen god eventueel werd herinnerd aan eerder uitgevoerde handelingen of gunsten. Ook golden voorgeschreven fysieke handelingen (de praxis), zoals het maken van bewegingen, geluiden, het gebruiken van drugs, of het brengen van een offer om een persoonlijke band (xenia) met de aangeroepen entiteit te smeden. In diverse magische papyri worden tevens offers voorgeschreven. Het offer had als doel om een persoonlijke band (xenia) met de aangeroepen entiteit te smeden.[3]

'Een goed brouwsel: neem een stuk priesterlijk papyrus en schrijf erop: "Iaō ō estabisase toureōsan athiachiōouēnou achēmachou. Laat haar, [in te vullen naam], door [in te vullen naam] gebaard, houden van mij, [in te vullen naam], zodra ze de drank heeft gedronken".' (PGM VII. 969-72)

Theürgie ('bedwingen van de goden') was een elitaire vorm van magie die ontstond in Egypte en zich in de keizertijd verbreidde onder rabbijnse kringen, gnostische stromingen en neoplatonisten als Jamblichus. Theürgie had als doel om specifieke goddelijke krachten aan te wenden, godenbeelden te bezielen met demonen, en om dichter bij het goddelijke te komen voor het verkrijgen van hogere inzichten. Dat kon mede door middel van attributen en het uitspreken van speciale godennamen (onomata barbara). Theürgie was een filosofisch-theoretische en zeer geritualiseerde vorm van magie met liturgische elementen. Er circuleerden teksten over, zoals de Chaldeïsche orakelen, en het maakte deel uit van onder meer gnostische werken zoals de Marsanes.

Diverse ingrediënten werden voorgeschreven. Bij spreuken voor onder andere verkrijgen of behouden van gezondheid en liefde gebruikte men kruiden (pharmaka, tevens het woord voor 'gif' en 'toverspreuk'), die ritueel werden geoogst met bijvoorbeeld aanroepingen en offerandes.[p 28] Een tweede categorie waren de reukwaren, en een derde werd gevormd door sporadisch gebruikte ingrediënten, zoals stenen, delen van hagedissen, uitwerpselen en materiaal (ousia) van het te betoveren slachtoffer. Soms was een ingrediënt uit een bepaald seizoen of van een bepaalde plaats vereist.[4]

Daarnaast bestonden recepten voor het vervaardigen van figuurtjes (kolossoi), zoals de symplegma: een voorstelling van een koppel in erotische verstrengeling. Op figuurtjes voerde men handelingen uit die door moesten werken op een bepaald persoon. Dit gold ook voor geesten van de doden. Zulke voodoofiguurtjes zijn in heel het Greco-Romeinse cultuurgebied gevonden.[5] Instrumenten die de magiër kon gebruiken, waren een staf, snorrebot (rhombus), een ring en een gong. Een magiërsset uit de 3e eeuw is in Pergamum opgegraven. Die bestaat uit een bronzen tafel met symbolen, een bord met symbolen, een grote bronzen spijker met letters erop, twee bronzen ringen, en drie gepolijste zwarte stenen met de namen van entiteiten erop.[6]

...

Positie in de samenleving

Mythische vrouwen als Circe (afbeelding) en Medea stonden bekend om hun toverkunsten. De vrouwelijke magiër (heks) werd mettertijd negatiever voorgesteld, en werd een populair figuur in de Romeinse literatuur. De meeste voorstellingen behoren tot een geheel fictieve traditie.

Magie was deel van het volksgeloof en maakte geen deel uit van de algemeen geaccepteerde publieke godsdienst, maar bleef een private, geheime en gewantrouwde aangelegenheid.[p 29][7] Men kon terecht bij professionele magiërs tegen betaling. Magiërs kende men in de klassiek Griekse periode (5e en 4e eeuw v.Chr.) als goêtes ('tovenaars') en magoi ('magiërs'), waarbij de goêtes en zijn goêtia ('tovenarij') negatievere connotaties had. In de literatuur werden magiërs vaak gekarakteriseerd als charlatans en bedelaars. In opdracht vervaardigden ze plaques met vloeken, genazen ze zieken, en werkten ze aan het welzijn van de ziel in het hiernamaals. Onder hen waren de zogeheten psychagôgoi ('geestenaanroepers') en engastrimythoi ('buiksprekers') met demonen in de buik die via de mond boodschappen gaven. De Griekse en Romeinse literaire traditie over vrouwelijke heksen zoals Medea en Circe is vrijwel geheel fictief. Vooral in Romeinse literatuur werden dergelijke figuren populair.[p 30][8]

Toch stond magie niet los van religie. In literaire bronnen onderwezen goden in magie,[p 31] en mettertijd werd magie toegepast in onder andere joodse gemeenschappen,[p 32][9] gnostische religies en mysteriecultussen zoals het mithraïsme, bijvoorbeeld in Efeze, een belangrijk centrum voor magie.[p 33][10] Vanaf de hellenistische tijd werden magiërs soms mystagogoi genoemd, oorspronkelijk priesters die nieuwe leden inwijdden in een mysteriecultus.[11]

Romeinse bronnen associeerden magie vooral met waarzeggerij, maar sommigen zagen magie als deel van de filosofie.[p 34][12]

In de Twaalf Tafelen, vroege Romeinse wetten, worden de schadelijke gevolgen van magie gesanctioneerd, maar magie als zodanig niet.

In oud-Griekse en Romeinse wetteksten werd magie (als onderdeel van de religie) veroordeeld uit vrees voor de mogelijk schadelijke gevolgen ervan. Personen die zich met magie inlieten, werden soms vervolgd omdat ze werden beschouwd als goddeloos of schadelijk voor de samenleving. Het praktiseren van magie als zodanig leidde echter niet tot vervolging. In de Romeinse keizertijd volgden diverse maatregelen van staatswege om magische kennis en praktijken in te perken, zoals het verbranden van magische handboeken en een verbod op de handel in bepaalde kruiden.[p 35][13]

--

Rituelen

In haar vroegste vorm was magie tamelijk eenvoudig, maar in de loop van de hellenistische periode werd ze steeds complexer. Bij het praktiseren van magie hoorde allereerst een aanroep (invocatio, klesis) met bepaalde epitheta om een god in een van zijn aspecten aan te roepen (aretalogia). Vaak wendde men zich tot goden van de onderwereld zoals Hermes, Persephone en Hecate. Soms werden tevens onbegrijpelijke woorden of reeksen van klinkers (voces magicae) geuit.[p 27] Een vroeg voorbeeld zijn de Ephesia grammata, maar het geloof in de magische kracht van klankreeksen is vooral een karakteristiek van hellenistische Greco-Egyptische magie.[2] Ook werd de wens (het doel van de handeling) geuit en werd de god eventueel herinnerd aan vorige handelingen die deze had verricht. Vervolgens moesten de juiste fysieke handelingen worden uitgevoerd (praxis). Die konden bestaan uit het maken van bewegingen, geluiden, offers en het gebruiken van drugs.[3]

Offers

Het offer was een belangrijk onderdeel van de klassieke religies, ook binnen de magie. Het doel van het offer was om de gunst van een god, demon of overleden persoon zoals een gladiator of held (heros) te verkrijgen, en om een persoonlijke band (xenia) met hen te smeden. Magiërs konden offervoorschriften naar wens aanpassen, zodat diverse vormen voorkomen in overgeleverde magische voorschriften, de zogeheten Griekse magische papyri (2e eeuw v.Chr. - 4e eeuw.). Soms moet het offer 's nachts gebeuren, of het offer moet door de offeraar in zijn eentje geconsumeerd worden, niet in groepsverband.

Materiaal

Ingrediënten konden net als gif en toverspreuken worden aangeduid als pharmakon.[14] Medicinale kruiden werden gebruikt bij spreuken voor ziekte, gezondheid en erotiek. De oogst van dergelijke planten ging soms gepaard met magische rituelen, zoals aanroepingen en het begraven van koeken.[p 28] Een tweede categorie ingrediënten vormden de reukwaren, zoals mirre, hars en honing. Daarnaast was er een restcategorie van sporadisch gebruikte ingrediënten, zoals stenen, delen van hagedissen en uitwerpselen, maar ook materiaal (ousia) van het te betoveren slachtoffer. De gedetailleerdheid van recepten kon erg verschillen: soms volstonden bijvoorbeeld 'bloemen van het seizoen', soms ook moest een ingrediënt uit een bepaalde plaats of regio komen.[4]

Een snorrebot (rhombus), een eenvoudig instrument dat in ceremonies en magische rituelen werd gebruikt.
Een Griekse voodoopop (kolossos), bewaard in het Louvre, Parijs.

Soorten spreuken

Magische recepten zijn teruggevonden op potscherven (ostraka), lood en papyrus. Daarin staan onder meer te gebruiken middelen, uit te voeren handelingen, en uit te spreken woorden zoals hymnen en toverwoorden. De teksten op lood werden dubbelgevouwen, gefixeerd met een spijker, en weggestopt in bijvoorbeeld de grond of een waterbron. Ze vertonen standaardformules die op vaste, lege plaatsen werden ingevuld. Een standaardvorm was de bindspreuk (katádesmos, defixio), die een bepaald persoon moest vervloeken. Men poogde daarmee een potentiële liefdespartner voor zich te winnen of een concurrent/opponent uit te schakelen. De bindspreuk was typisch Grieks en werd minstens gebruikt vanaf de 5e eeuw v.Chr. Tegen de 2e eeuw n.Chr. komen ze doorheen het Romeinse rijk voor, ook in het Latijn.[p 36][15]

Spreuken voor liefdesmagie heetten philtra. Een variant daarop was de jynx, naar de gelijknamige vogel. De vogel werd aan een wiel vastgebonden, met als doel een beminde aan te trekken tot de minnaar. In de Romeinse keizertijd werd de jynx een wielvormig instrument dat door magiërs werd rondgedraaid bij liefdesrituelen. De agôgê was een spreuk met als doel het slachtoffer inwendig te martelen totdat deze zijn/haar huis verlaat en naar de minnaar komt. Een variant daarop was de empyron, waarbij lichaamsmateriaal van het slachtoffer werd verbrand om deze te manipuleren. De charitêsion was een amulet of spreuk die de charmes en aantrekkelijkheid (charis) moesten vergroten.[16]

Amuletten

Een gegraveerde steen, jasper, met een magische functie.
Een Romeinse fallus-talisman (tintinnabulum) als bescherming tegen kwade krachten.

Amuletten (periammata, periapta, amuleta) werden in heel het Greco-Romeinse cultuurgebied doorheen de klassieke oudheid door polytheïsten en monotheïsten gebruikt voor met name genezing en bescherming (een apotropaeon, phylakteria). Een probaskania zou bijvoorbeeld beschermen tegen het boze oog, en een fallus-amulet (tintinnabulum) zou beschermen tegen allerlei onheil. Andere doeleindes waren het verzekeren van liefde, populariteit, gunsten, overwinningen in recht en handel, en algeheel geluk. Een theürgisch doeleinde was om een persoon middels een amulet in contact te brengen met zijn of haar beschermgeest. [17]

Amuletten werden vooral veel geproduceerd vanaf de 2e eeuw. Ze waren divers in type en productiewijze, maar tamelijk uniform qua vorm en stijl. Voor het vervaardigen van amuletten bestonden formularia. Na de vervaardiging volgde soms een rituele, magische inwijding ervan (apotelesma, kathierosis, telete).

Vroege amuletten bestonden uit organisch materiaal en waren onbeschreven. Mettertijd, met name in de keizertijd, werden beschreven amuletten couranter en gebruikte men tevens metaal, papyrus of halfedelsteen. Voorbeelden zijn de gegraveerde abraxasstenen, vervaardigd uit onder meer sardonyx, beril, onyx en chalcedoon. Ze konden worden gedragen als ring en bevatten zowel figuratieve voorstellingen (goden en demonen) als (onbegrijpelijke) teksten, waaronder palindromen en Ephesia grammata. De reden voor de materiaalkeuze is vaak onduidelijk. Een ander voorbeeld zijn de dunne metalen plaatjes (lamellae) die met een stylus werden gegraveerd, opgerold en meegedragen. Goud en zilver werden vooral gebruikt voor beschermende amuletten, maar lood voor vloeken. Goud en zilver stonden respectievelijk voor de heldere hemellichamen Helios (zon) en Selene (maan), maar lood stond 

  1. Gordon & Simón, in Gordon & Simón (red.) 2010, blz. 1-3.
  2. a b Frankfurter 1994. Wilburn 2012, Introduction. Zie ook Inwijding in de achtste en negende sfeer.
  3. a b Luck 2006, blz. 54-55. S.I. Johnston, in Mirecki & Meyer (red.) 2002, blz. 344-358.
  4. a b L.R. LiDonnici, in Mirecki & Meyer (red.) 2002. Luck 2006, blz. 45.
  5. Ogden 2002, blz. 245. Faraone 1999, blz. 177.
  6. Luck 2006, blz. 50.
  7. Petropoulos 2008, blz. 3-5.
  8. Ogden 2002, blz. 5-6. Luck 2006, blz. 48.
  9. Voor joodse magie, zie Bohak 1999.
  10. Luck 2006, blz. 48. H.D. Betz, in Faraone & Obbink (red.) 1997, blz. 249-253.
  11. Luck 2006, blz. 48.
  12. Ogden 2002, blz. 44.
  13. Ogden 2002, blz. 275-299.
  14. Luck 2006, blz. 45.
  15. C.A. Faraone, in Faraone & Obbink (red.) 1997, blz. 3-32.
  16. Faraone 1999, blz. 175-176.
  17. R. Kotansky, in Faraone & Obbink 1997, blz. 107. R. Kotansky, in Hanegraaff (2006), blz. 60-71.


Citefout: Er bestaat een label <ref> voor de groep "p", maar er is geen bijbehorend label <references group="p"/> aangetroffen