• voor·hoofd
enkelvoud meervoud
naamwoord voorhoofd voorhoofden
verkleinwoord voorhoofdje voorhoofdjes

het voorhoofdo

  1. (anatomie) het deel van het gezicht tussen de wenkbrauwen, de normale haarlijn en de slapen
  • wijzen naar je voorhoofd
zeggen dat iemand of iets knettergek is
  • Hij maakte zijn zin niet af, hij wees veelbetekenend met zijn vinger naar zijn voorhoofd. [1]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 89
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be