Telwoord (hif)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900

ono

  1. zes



Telwoord (niu)
0
1 11 10 100 103
2 12 20
3 13 30
4 14 40
5 15 50
6 16 60
7 17 70
8 18 80
9 19 90

ono

  1. zes



ono

  1. het


ono

  1. het


enkelvoud meervoud
nominatief lange vorm ono ona
genitief korte vorm ho jich
lange vorm jeho
na voorzetsel něho nich
datief korte vorm mu jim
lange vorm jemu
na voorzetsel němu nim
accusatief korte vorm ho je
lange vorm je, jej
na voorzetsel , něj
vocatief lange vorm - -
locatief na voorzetsel něm nich
instrumentalis korte vorm jím jimi
lange vorm
na voorzetsel ním nimi
  • ono
  • Afgeleid van het Protoslavische *ono
  • Afgeleid van het persoonlijk voornaamwoord on met het achtervoegsel -o

ono derde persoon oenk

  1. (palindroom) nominatief (onderwerp) het
    «Hledám své dítě. Ono se ztratilo.»
    Ik zoek mijn kind. Het is verdwaald.
    «A hle, ono to funguje!»
    Kijk eens, dat doet het!