leegloop
- leeg·loop
- samenstelling van leeg bn en loop zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leegloop | leeglopen |
verkleinwoord | - | - |
de leegloop m
- (economie) de tijd dat een productiemiddel geen productie levert
- (sociologie) het wegtrekken van de bevolking uit een bepaald gebied
- vertrek van klanten of mensen die gebruikmaken van een voorziening
- ▸ Ook heeft het inspectierapport op dit moment geen invloed op de schoolkeuze van ouders. Bovendien heeft het volgens het hof geen leegloop van de school veroorzaakt.[1]
vervoeging van |
---|
leeglopen |
leegloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leeglopen
- ... dat ik leegloop.
- Het woord leegloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leegloop" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper“Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be