rist
- rist
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘bundel (van vlas e.d.)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rist | risten |
verkleinwoord | ristje | ristjes |
- een groep zaken die op regelmatige wijze zijn geordend
- De regering nam een rist beslissingen.
vervoeging van |
---|
rissen |
rist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- Jij rist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- Hij rist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rissen
- Rist!
vervoeging van |
---|
risten |
rist
- Het woord rist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rist" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "rist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- rist
- Zelfstandig naamwoord 1: ontleend aan het Oudnoorse zelfstandige naamwoord rist
- Zelfstandig naamwoord 3 en 4: afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord hreistr
- Zelfstandig naamwoord 5: afkomstig uit het Nederduits
Naar frequentie | 7033 |
---|
Zelfstandig naamwoord 1:
znw 1 | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | rist | m: risten v: rista |
rister | ristene |
genitief | rists | m: ristens v: ristas |
risters | ristenes |
Zelfstandig naamwoord 2:
znw 2 + 3 | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | rist | ristet | rist | rista ristene |
genitief | rists | ristets | rists | ristas ristenes |
rist, o
- (het) schudden
- riste på hodet
(van) nee knikken, met het hoofd nee schudden, (van) nee schudden, schuddebollen
- riste noe ut av ermet
iets uit zijn mouw schudden
- riste av latter
schudden van het lachen
Zelfstandig naamwoord 3:
rist, o
Zelfstandig naamwoord 4:
rist, o
- onbepaalde vorm genitief enkelvoud van rist
Zelfstandig naamwoord 5:
rist
- rust, gebruikt alleen in de uitdrukking: ikke ha rist eller ro (på seg)