risten
- ris·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
risten |
ristte |
gerist |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk tot een ris bijeenvoegen
- overgankelijk van de ris afnemen
de risten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rist
vervoeging van |
---|
rissen |
risten
- meervoud verleden tijd van rissen
- Wij risten.
- Jullie risten.
- Zij risten.
- Wij risten.
- Het woord risten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "risten" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be