uitstoot
Dutch
editEtymology
editFrom uitstoten (“to expel, discharge”).
Pronunciation
editAudio: (file) - Hyphenation: uit‧stoot
Noun
edituitstoot m (plural uitstoten, diminutive uitstootje n)
Synonyms
editVerb
edituitstoot
- 1//2//3 singular dependent-clause present indicative of uitstoten