Dutch

edit

Etymology

edit

From over- +‎ leven.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌoː.vərˈleː.və(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -eːvən

Verb

edit

overleven

  1. to survive

Conjugation

edit
Conjugation of overleven (weak, prefixed)
infinitive overleven
past singular overleefde
past participle overleefd
infinitive overleven
gerund overleven n
present tense past tense
1st person singular overleef overleefde
2nd person sing. (jij) overleeft, overleef2 overleefde
2nd person sing. (u) overleeft overleefde
2nd person sing. (gij) overleeft overleefde
3rd person singular overleeft overleefde
plural overleven overleefden
subjunctive sing.1 overleve overleefde
subjunctive plur.1 overleven overleefden
imperative sing. overleef
imperative plur.1 overleeft
participles overlevend overleefd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Noun

edit

overleven n (uncountable)

  1. survival
    Water is noodzakelijk voor het overleven van alle bekende levensvormen.[1] — Water is necessary for the survival of all known forms of life.

References

edit
  1. ^   Aarde_(planeet) on the Dutch Wikipedia.Wikipedia nl