lijken/vervoeging
Uiterlijk
1 (scheepvaart) (zeilen) op de wind brassen
2 (scheepvaart) (een zeil) met touwwerk omzomen
3 een lijk afleggen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van lijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lijken | te lijken | ||||||||
toekomend | zullen lijken | te zullen lijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gelijkt | te hebben gelijkt | ||||||||
toekomend | gelijkt zullen hebben | gelijkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
lijkend | gelijkt | ev. lijk |
mv. verouderd lijkt |
lijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | lijk | lijkt | lijkt | lijkt | lijkt | lijken | lijken | lijken | |||
verleden (o.v.t.) | lijkte | lijkte | lijkte | lijkte | lijkte | lijkten | lijkten | lijkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lijken | zult/zal lijken | zult/zal lijken | zult lijken | zal lijken | zullen lijken | zullen lijken | zullen lijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lijken | zou lijken | zou(dt) lijken | zoudt lijken | zou lijken | zouden lijken | zouden lijken | zouden lijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gelijkt | hebt gelijkt | hebt/heeft gelijkt | hebt gelijkt | heeft gelijkt | hebben gelijkt | hebben gelijkt | hebben gelijkt | |||
verleden (v.v.t.) | had gelijkt | had gelijkt | had gelijkt | hadt gelijkt | had gelijkt | hadden gelijkt | hadden gelijkt | hadden gelijkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelijkt hebben | zal/zult gelijkt hebben | zult/zal gelijkt hebben | zult gelijkt hebben | zal gelijkt hebben | zullen gelijkt hebben | zullen gelijkt hebben | zullen gelijkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelijkt hebben | zou gelijkt hebben | zou/zoudt gelijkt hebben | zoudt gelijkt hebben | zou gelijkt hebben | zouden gelijkt hebben | zouden gelijkt hebben | zouden gelijkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gelijkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gelijkt | er is gelijkt | |||||||||
verleden | er werd gelijkt | er was gelijkt | |||||||||
toekomend | er zal gelijkt worden | er zal gelijkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gelijkt worden | er zou gelijkt zijn | |||||||||
lijdende vorm gelijkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gelijkt worden | gelijkt te worden | ||||||||
toekomend | gelijkt zullen worden | gelijkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gelijkt zijn | gelijkt te zijn | ||||||||
toekomend | gelijkt zullen zijn | gelijkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gelijkt | wordt gelijkt | wordt gelijkt | wordt gelijkt | wordt gelijkt | worden gelijkt | worden gelijkt | worden gelijkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gelijkt | werd gelijkt | werd gelijkt | werdt gelijkt | werd gelijkt | werden gelijkt | werden gelijkt | werden gelijkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gelijkt worden | zult gelijkt worden | zult gelijkt worden | zult gelijkt worden | zal gelijkt worden | zullen gelijkt worden | zullen gelijkt worden | zullen gelijkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gelijkt worden | zou gelijkt worden | zou/zoudt gelijkt worden | zoudt gelijkt worden | zou gelijkt worden | zouden gelijkt worden | zouden gelijkt worden | zouden gelijkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gelijkt | bent gelijkt | bent/is gelijkt | zijt gelijkt | is gelijkt | zijn gelijkt | zijn gelijkt | zijn gelijkt | |||
verleden (v.v.t.) | was gelijkt | was gelijkt | was gelijkt | waart gelijkt | was gelijkt | waren gelijkt | waren gelijkt | waren gelijkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelijkt zijn | zult gelijkt zijn | zult gelijkt zijn | zult gelijkt zijn | zal gelijkt zijn | zullen gelijkt zijn | zullen gelijkt zijn | zullen gelijkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelijkt zijn | zou gelijkt zijn | zou/zoudt gelijkt zijn | zoudt gelijkt zijn | zou gelijkt zijn | zouden gelijkt zijn | zouden gelijkt zijn | zouden gelijkt zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van lijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lijken | te lijken | ||||||||
toekomend | zullen lijken | te zullen lijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geleken | te hebben geleken | ||||||||
toekomend | geleken zullen hebben | geleken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
lijkend | geleken | ev. lijk |
mv. verouderd lijkt |
lijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | lijk | lijkt | lijkt | lijkt | lijkt | lijken | lijken | lijken | |||
verleden (o.v.t.) | leek | leek | leek | leekt | leek | leken | leken | leken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lijken | zult/zal lijken | zult/zal lijken | zult lijken | zal lijken | zullen lijken | zullen lijken | zullen lijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lijken | zou lijken | zou(dt) lijken | zoudt lijken | zou lijken | zouden lijken | zouden lijken | zouden lijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geleken | hebt geleken | hebt/heeft geleken | hebt geleken | heeft geleken | hebben geleken | hebben geleken | hebben geleken | |||
verleden (v.v.t.) | had geleken | had geleken | had geleken | hadt geleken | had geleken | hadden geleken | hadden geleken | hadden geleken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geleken hebben | zal/zult geleken hebben | zult/zal geleken hebben | zult geleken hebben | zal geleken hebben | zullen geleken hebben | zullen geleken hebben | zullen geleken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geleken hebben | zou geleken hebben | zou/zoudt geleken hebben | zoudt geleken hebben | zou geleken hebben | zouden geleken hebben | zouden geleken hebben | zouden geleken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geleken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geleken | er is geleken | |||||||||
verleden | er werd geleken | er was geleken | |||||||||
toekomend | er zal geleken worden | er zal geleken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geleken worden | er zou geleken zijn | |||||||||
lijdende vorm geleken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geleken worden | geleken te worden | ||||||||
toekomend | geleken zullen worden | geleken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geleken zijn | geleken te zijn | ||||||||
toekomend | geleken zullen zijn | geleken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geleken | wordt geleken | wordt geleken | wordt geleken | wordt geleken | worden geleken | worden geleken | worden geleken | |||
verleden (o.v.t.) | werd geleken | werd geleken | werd geleken | werdt geleken | werd geleken | werden geleken | werden geleken | werden geleken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geleken worden | zult geleken worden | zult geleken worden | zult geleken worden | zal geleken worden | zullen geleken worden | zullen geleken worden | zullen geleken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geleken worden | zou geleken worden | zou/zoudt geleken worden | zoudt geleken worden | zou geleken worden | zouden geleken worden | zouden geleken worden | zouden geleken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geleken | bent geleken | bent/is geleken | zijt geleken | is geleken | zijn geleken | zijn geleken | zijn geleken | |||
verleden (v.v.t.) | was geleken | was geleken | was geleken | waart geleken | was geleken | waren geleken | waren geleken | waren geleken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geleken zijn | zult geleken zijn | zult geleken zijn | zult geleken zijn | zal geleken zijn | zullen geleken zijn | zullen geleken zijn | zullen geleken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geleken zijn | zou geleken zijn | zou/zoudt geleken zijn | zoudt geleken zijn | zou geleken zijn | zouden geleken zijn | zouden geleken zijn | zouden geleken zijn |