basisschool
Uiterlijk
- Geluid: basisschool (hulp, bestand)
- IPA: /ˈbazɪsxoɫ/
- ba·sis·school
- samenstelling van basis en school
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basisschool | basisscholen |
verkleinwoord | basisschooltje | basisschooltjes |
- (onderwijs) een school voor lager onderwijs
- Morgen zal hun zoontje voor het eerst naar de basisschool gaan.
- In de Baptistenkerk aan de Hoofdweg zijn deze woensdagmorgen de groepen 6, 7 en 8 van de basisscholen De Blokstoeke en De Fontein bijeen. Want het is Dankdag voor Gewas en Arbeid. En waar in grote delen van Nederland deze christelijke feestdag een vrijwel onbekend fenomeen is geworden, wordt er hier in Westerhaar volop aandacht aan besteed. [1]
- ▸ De laatste keer dat ze een mode-show had gelopen, was op de basisschool.[2]
1. een school voor lager onderwijs
- Het woord basisschool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "basisschool" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Onderwijs in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %