Naar inhoud springen

basisschool

Uit WikiWoordenboek
basisschool
  • ba·sis·school
enkelvoud meervoud
naamwoord basisschool basisscholen
verkleinwoord basisschooltje basisschooltjes

de basisschoolv / m

  1. (onderwijs) een school voor lager onderwijs
    • Morgen zal hun zoontje voor het eerst naar de basisschool gaan. 
    • In de Baptistenkerk aan de Hoofdweg zijn deze woensdagmorgen de groepen 6, 7 en 8 van de basisscholen De Blokstoeke en De Fontein bijeen. Want het is Dankdag voor Gewas en Arbeid. En waar in grote delen van Nederland deze christelijke feestdag een vrijwel onbekend fenomeen is geworden, wordt er hier in Westerhaar volop aandacht aan besteed. [1] 
     De laatste keer dat ze een mode-show had gelopen, was op de basisschool.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]