dashond
Uiterlijk
- das·hond
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1810 [1]
- samenstelling van das en hond [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dashond | dashonden |
verkleinwoord | dashondje | dashondjes |
de dashond m
- hondenras, klein, met lang lijf en korte poten, die speciaal gefokt wordt voor de jacht op dassen
- Hij heeft thuis een dashond.
- Amerikaanse cockerspaniël
- Amerikaanse waterspaniël
- barzoi
- basset
- beagle
- bloedhond
- bobtail
- boxer
- buldog
- bulldog
- bulterriër
- chihuahua
- chowchow
- cockerspaniël
- collie
- corgi
- dalmatiër
- Deense dog
- Engelse cockerspaniël
- dobermann
- dobermannpincher
- does
- dog
- Duitse herder
- Duitse herdershond
- fox
- foxterriër
- hazewind
- hazewindhond
- herder
- herdershond
- kardoes
- keeshond
- kooikerhond
- labrador
- labrador-retriever
- mastiff
- mops
- newfoundlander
- pikhaar
- pitbull
- pitbullterriër
- poedel
- pointer
- poolhond
- retriever
- rottweiler
- schapendoes
- scheper
- schipperke
- schnauzer
- setter
- sint-bernard
- sint-bernardshond
- spaniël
- spitshond
- stabij
- taks
- teckel
- terriër
- waterspaniël
- windhond
- yorkshireterriër
- zweethond +
1.
- Het woord dashond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dashond" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dashond" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dashond op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be