voet

Afrikaans (af)

Sedert die 10de eeu bekend in Oudnederlands as fuot. Dit stam van Proto-Germaans *fōt en Proto-Indo-Europees *pōd-s af. .^[1]

IPA: [fut], meervoud: [ˈfutə]

فُوتْ , meervoud: فُوتِی

foet, meervoud: foete

'n Slegte bui hê.

Vertalings: voet
Deens: fod^(da) Duits: Fuß^(de) Duits (Middelhoog-): vuoʒ (gmh) Duits (Ou Hoog-): fuoʒ (goh) Engels: foot^(en) Engels (Middel-): foot Engels (Oud-): fōt (ang) Frans: pied^(fr) Fries (Oud-): fōt (ofs) Goties: 𐍆𐍉𐍄𐌿𐍃^(got) (fōtus) Interlingue: pede^(ie) Italiaans: piede^(it) Jiddisj: פֿוס (foes) (yi)		Klingon: qam Luxemburgs: Fouss^(lb) Masai: enkeju Nederlands: voet^(nl) Middelnederlands: voet Oudnederlands: fuot Ngala: lokolo^(ln) Noors (Oud-): fótr Russies: ступня^(ru) (stoepnja) Saksies (Oud-): fōt (osx) Spaans: pie^(es) Sweeds: fot^(sv)

Sien Wikipedia vir meer inligting oor voet.

IPA: [v̊oə̯t], genitief: [ˈv̊oə̯təs̺], datief: [ˈv̊oə̯tə]; meervoud: [ˈv̊oə̯tə], datief: [ˈv̊oə̯tən]

	Enkelvoud	Meervoud
Naamwoord	voet m	voeten
Verkleinwoord	voetje	voetjes
1= hoofd, 2= gezicht, 3= hals, 4= schouder, 5= borst, 6= navel, 7= buik, 8= lies, 9= penis, 10= dijbeen, 11= knie, 12= been, 13= enkel, 14= voet, 15= arm, 16= elleboog, 17= onderarm, 18= pols, 19= hand