Bernardus Alfrink: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
k →Student te Rome: link verbeterd |
||
Regel 23: | Regel 23: | ||
==Student te Rome== |
==Student te Rome== |
||
[[Bestand:The Papal Bible Institute P5240046.JPG|thumb|left|Het Pauselijk Bijbelinstituut]] |
[[Bestand:The Papal Bible Institute P5240046.JPG|thumb|left|Het Pauselijk Bijbelinstituut]] |
||
Alfrink studeerde bijna vijf jaar in Rome, terwijl hij verbleef in het priesterhuis van de ''[[Santa Maria dell'Anima]]''.<ref>Gegegevens over Alfrinks studietijd zijn ontleend aan Ton. H.M. van Schaik, ''op. cit'', 91-113</ref> Het eerste jaar was hij hier ''convictor'', dat wil zeggen: betalende gast, daarna verdiende hij als kapelaan met het nu en dan lezen van de mis, het incidenteel houden van een preek en het afnemen van de biecht zijn kost en inwoning. Eén andere Nederlandse student (een zekere Kersemakers uit Den Bosch) was er op dat moment in de ''Anima''. Alfrink en Kersemakers werden de ''Batavi'' genoemd. Alfrink voelde zich als Biblist ook een beetje een vreemde eend in de bijt: het merendeel van de collega studenten was [[ |
Alfrink studeerde bijna vijf jaar in Rome, terwijl hij verbleef in het priesterhuis van de ''[[Santa Maria dell'Anima]]''.<ref>Gegegevens over Alfrinks studietijd zijn ontleend aan Ton. H.M. van Schaik, ''op. cit'', 91-113</ref> Het eerste jaar was hij hier ''convictor'', dat wil zeggen: betalende gast, daarna verdiende hij als kapelaan met het nu en dan lezen van de mis, het incidenteel houden van een preek en het afnemen van de biecht zijn kost en inwoning. Eén andere Nederlandse student (een zekere Kersemakers uit Den Bosch) was er op dat moment in de ''Anima''. Alfrink en Kersemakers werden de ''Batavi'' genoemd. Alfrink voelde zich als Biblist ook een beetje een vreemde eend in de bijt: het merendeel van de collega studenten was [[ recht|canonicus]]. Alfrink had vrijwel dagelijks colleges op het Bijbelinstituut, dat in [[1909]] was opgericht door [[paus Pius X]] met de tweeledige bedoeling van het bevorderen van de katholieke Bijbelexegese en het opleidien van toekomstige seminarieprofessoren ''ad optima principia catholicae interpretationis'', naar de beste beginselen van de katholieke interpretatie. Feitelijk was het Instituut daardoor vooral een lerarenopleiding. Het ''[[ius promovendi]]'' bezat het Bijbelinstituut niet. Studenten die wilden promoveren konden daartoe terecht bij de [[Pauselijke Bijbelcommissie]], een instelling die door [[paus Leo XIII]] in het leven was geroepen. Alfrinks meest geliefde docenten waren [[Alberto Vaccari]] en [[Augustin Bea]]. Vaccari doceerde de geschiedenis van de Bijbelexegese en die van de tekstoverlevering. Bea was vooral filoloog, die vlekkeloos Latijn sprak en in zijn college de modernste inzichten op het gebied van de tekstkritiek - ook van niet katholieke wetenschappers - behandelde. De eerste jaren gingen zo op aan het volgen van colleges en het afleggen van tentamina. Vanaf het studiejaar 1927-28 kon Alfrink zich gaan toeleggen op het schrijven van zijn dissertatie, die zou handelen over de [[Babylonië|Babylon]]ische en [[Israël]]itische voorstellingen van het leven na de dood. Dit thema was niet zonder risico's want het vergde vrijwel per definitie historisch-kritische studie, iets waar de katholieke Bijbelexegese niet zo dol op was. |
||
In [[1928]] kreeg Alfrink de gelegenheid om een aantal maanden in [[Jeruzalem]] door te brengen in het - in 1909 gestichte - succursaalhuis van het Pauselijk Bijbelinstituut in Jeruzalem. Dit gaf hem tevens de gelegenheid om de Heilige plaatsen te bezoeken en om zijn [[dissertatie]]onderzoek als het ware dicht bij de bron te verrichten. In de vroege zomer van [[1929]] kon Alfrink zijn proefschrift - ''Israelitische und Babylonische Jenseitsvorstellungen'' - aanbieden aan de Pauselijke Bijbelcommissie, die zoals gezegd het ''ius promovendi'' voor het Bijbelinstituut waarnam. De Commissie keurde de dissertatie evenwel af, omdat het op enkele punten strijdig zou zijn met de katholieke [[theologie]]. Zo meende men dat de promovendus de indruk wekte dat in het Oude Testament de ziel en het voortbestaan van de ziel na de dood zou worden ontkend. Dit was strijdig met de katholieke leer van het sterfelijk lichaam en de onsterfelijke ziel.<ref>J.Y.H.A. Jacobs, "Bernardus Johannes kardinaal Alfrink (1900-1987): gezaghebbend vanaf leerstoel en bisschopszetel" ''Trajectum'' 3 (1994) 155-170, 158</ref> In Nederland werkte hij daarop verder aan een nieuwe versie, die hij op [[5 juni]] [[1930]], en nu succesvol, verdedigde.<ref>Op de oorspronkelijke tekst (van 333 bladzijden) schreef Alfrink in Nederland nog een supplement.</ref> |
In [[1928]] kreeg Alfrink de gelegenheid om een aantal maanden in [[Jeruzalem]] door te brengen in het - in 1909 gestichte - succursaalhuis van het Pauselijk Bijbelinstituut in Jeruzalem. Dit gaf hem tevens de gelegenheid om de Heilige plaatsen te bezoeken en om zijn [[dissertatie]]onderzoek als het ware dicht bij de bron te verrichten. In de vroege zomer van [[1929]] kon Alfrink zijn proefschrift - ''Israelitische und Babylonische Jenseitsvorstellungen'' - aanbieden aan de Pauselijke Bijbelcommissie, die zoals gezegd het ''ius promovendi'' voor het Bijbelinstituut waarnam. De Commissie keurde de dissertatie evenwel af, omdat het op enkele punten strijdig zou zijn met de katholieke [[theologie]]. Zo meende men dat de promovendus de indruk wekte dat in het Oude Testament de ziel en het voortbestaan van de ziel na de dood zou worden ontkend. Dit was strijdig met de katholieke leer van het sterfelijk lichaam en de onsterfelijke ziel.<ref>J.Y.H.A. Jacobs, "Bernardus Johannes kardinaal Alfrink (1900-1987): gezaghebbend vanaf leerstoel en bisschopszetel" ''Trajectum'' 3 (1994) 155-170, 158</ref> In Nederland werkte hij daarop verder aan een nieuwe versie, die hij op [[5 juni]] [[1930]], en nu succesvol, verdedigde.<ref>Op de oorspronkelijke tekst (van 333 bladzijden) schreef Alfrink in Nederland nog een supplement.</ref> |
Versie van 16 jan 2011 20:45
Bernardus Alfrink | ||||
---|---|---|---|---|
Kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk | ||||
Rang | kardinaal-priester | |||
Aartsbisdom | Utrecht | |||
Titelkerk | 1951-1975: San Gioacchino ai Prati di Castello | |||
Creatie | ||||
Gecreëerd door | Johannes XXIII | |||
Consistorie | 28 maart 1960 | |||
Kerkelijke carrière | ||||
Latere functies | 1951-1955: coadjutor van Utrecht 1955-1975: aartsbisdom van Utrecht 1957-1975: aalmoezenier militair ordinariaat. | |||
|
Bernardus Johannes Alfrink (Nijkerk, 5 juli 1900 — Nieuwegein, 17 december 1987) was een Nederlands aartsbisschop, kardinaal en metropoliet. Hij was een gepromoveerd Bijbelexegeet en hoogleraar. Alfrink was een voorname concilievader tijdens het Tweede Vaticaans Concilie en leidde de Nederlandse kerkprovincie tijdens de jaren van polarisatie volgend op het Concilie.
Jeugd en opleiding
Bernardus was de jongste in een gezin met drie jongens. Zijn vader, Theodorus Johannes Alfrink, was timmerman-aannemer. Zijn moeder, Elisabeth Catharina Ossenvoort, overleed in 1901 bij de geboorte van zijn twee jongere tweelingszusjes (die beiden overigens ook na enkele maanden stierven) en Bernard werd daarom de eerste drie jaren na de dood van zijn moeder verzorgd door een kinderloze tante uit het naburige Barneveld. Na de lagere school ging Alfrink naar het kleinseminarie in Culemborg. In 1919 ging hij naar het grootseminarie van Rijsenburg. Hij werd op 15 augustus 1924 priester gewijd door aartsbisschop Henricus van de Wetering. Na zijn priesterwijding wilde hij graag verder studeren. Aanvankelijk wilde hij graag in Rome gaan studeren, maar aartsbisshop Van de Wetering leek het beter wanneer Alfrink zijn studies zou voortzetten aan de jonge Katholieke Universiteit Nijmegen. Die universiteit was tenslotte niet voor niets in 1923 opgericht. Alfrink, nauwelijks de teleurstelling van de afwijzing van zijn Romeinse studieplannen te boven, werd onverwacht geholpen door paus Pius XI die op 27 april 1924 het motu proprio Bibliorum Scientiam[1] uitgaf. Hierin riep hij bisschoppen overal ter wereld op om jonge priesterstudenten te selecteren met het doel hen in Rome aan het Pauselijk Bijbelinstituut te laten studeren. Aldus werd besloten dat Alfrink toch naar Rome kon afreizen.[2]
Student te Rome
Alfrink studeerde bijna vijf jaar in Rome, terwijl hij verbleef in het priesterhuis van de Santa Maria dell'Anima.[3] Het eerste jaar was hij hier convictor, dat wil zeggen: betalende gast, daarna verdiende hij als kapelaan met het nu en dan lezen van de mis, het incidenteel houden van een preek en het afnemen van de biecht zijn kost en inwoning. Eén andere Nederlandse student (een zekere Kersemakers uit Den Bosch) was er op dat moment in de Anima. Alfrink en Kersemakers werden de Batavi genoemd. Alfrink voelde zich als Biblist ook een beetje een vreemde eend in de bijt: het merendeel van de collega studenten was canonicus. Alfrink had vrijwel dagelijks colleges op het Bijbelinstituut, dat in 1909 was opgericht door paus Pius X met de tweeledige bedoeling van het bevorderen van de katholieke Bijbelexegese en het opleidien van toekomstige seminarieprofessoren ad optima principia catholicae interpretationis, naar de beste beginselen van de katholieke interpretatie. Feitelijk was het Instituut daardoor vooral een lerarenopleiding. Het ius promovendi bezat het Bijbelinstituut niet. Studenten die wilden promoveren konden daartoe terecht bij de Pauselijke Bijbelcommissie, een instelling die door paus Leo XIII in het leven was geroepen. Alfrinks meest geliefde docenten waren Alberto Vaccari en Augustin Bea. Vaccari doceerde de geschiedenis van de Bijbelexegese en die van de tekstoverlevering. Bea was vooral filoloog, die vlekkeloos Latijn sprak en in zijn college de modernste inzichten op het gebied van de tekstkritiek - ook van niet katholieke wetenschappers - behandelde. De eerste jaren gingen zo op aan het volgen van colleges en het afleggen van tentamina. Vanaf het studiejaar 1927-28 kon Alfrink zich gaan toeleggen op het schrijven van zijn dissertatie, die zou handelen over de Babylonische en Israëlitische voorstellingen van het leven na de dood. Dit thema was niet zonder risico's want het vergde vrijwel per definitie historisch-kritische studie, iets waar de katholieke Bijbelexegese niet zo dol op was.
In 1928 kreeg Alfrink de gelegenheid om een aantal maanden in Jeruzalem door te brengen in het - in 1909 gestichte - succursaalhuis van het Pauselijk Bijbelinstituut in Jeruzalem. Dit gaf hem tevens de gelegenheid om de Heilige plaatsen te bezoeken en om zijn dissertatieonderzoek als het ware dicht bij de bron te verrichten. In de vroege zomer van 1929 kon Alfrink zijn proefschrift - Israelitische und Babylonische Jenseitsvorstellungen - aanbieden aan de Pauselijke Bijbelcommissie, die zoals gezegd het ius promovendi voor het Bijbelinstituut waarnam. De Commissie keurde de dissertatie evenwel af, omdat het op enkele punten strijdig zou zijn met de katholieke theologie. Zo meende men dat de promovendus de indruk wekte dat in het Oude Testament de ziel en het voortbestaan van de ziel na de dood zou worden ontkend. Dit was strijdig met de katholieke leer van het sterfelijk lichaam en de onsterfelijke ziel.[4] In Nederland werkte hij daarop verder aan een nieuwe versie, die hij op 5 juni 1930, en nu succesvol, verdedigde.[5]
Kapelaan en hoogleraar
In 1930 werd Alfrink tot kapelaan benoemd te Maarssen. Met deze benoeming, aan de parochie van het H. Hart, had aartsbisschop Joannes Jansen een tweeledig doel. Enerzijds wilde hij de jonge doctor er - voor zover dat nog nodig was - van doordringen dat gehoorzaamheid aan de bisschop van groter waarde is dan het vervolgen van een academische carrière. Anderzijds werd het opdoen van pastorale ervaring, ook voor iemand die voorbestemd leek te gaan doceren, gezien als een nuttige aanvulling op het curriculum. Zijn pastoor, Antonius Egbertus Rientjes (1881-1961), een nuchtere Salander die zelf zijn kerkelijke loopbaan begonnen was als kapelaan in Jutphaas bij de latere plebaan van de Utrechtse kathedraal en oprichter van het St. Bernulphusgilde, G. W. van Heukelum. Alfrink hield de rest van diens leven contact met Rientjes die naar aangenomen wordt ook zijn biechtvader was.[6]
Vanaf oktober 1933 doceerde hij exegese aan het grootseminarie in Rijsenburg. Toen in de zomer van 1942 Rijsenburg door de Duitse bezetter werd gevorderd, verhuisde het grootseminarie naar een kasteel in Laag-Keppel in de Achterhoek, waar de leefomstandigheden primitief waren. Van 1945 tot in 1951 was Alfrink hoogleraar exegese van het Oude Testament en in het Hebreeuws aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, waar hij op 23 november 1945 zijn ambt aanvaardde met het uitspreken van de rede Over "typologische" exegese van het Oude Testament.[7] In deze rede bakende Alfrink de zijns inziens beperkte ruimte af voor een typologische, dat is allegorische, uitleg van het Oude Testament. Zijn meest in het oogspringende wetenschappelijke studie was Josue uit de grondtekst vertaald en uitgelegd uit 1952. Hierin bood hij filologisch hecht onderbouwde reconstructies, gekoppeld aan gedegen historische analyse.[8] Als docent was hij eerder degelijk dan inspirerend, hetgeen ook werd veroorzaakt door zijn afstandelijkheid, die hij als aartsbisschop nog verder zou cultiveren. In 1947 werd de Oudtestamenticus gevraagd om zich als consultor te verbinden aan de Pauselijke Bijbelcommissie.
Bisschopswijding
In 1951 werd aan de ernstig vermoeide kardinaal de Jong een coadjutor toegewezen. Het metropolitaan kapittel had het recht daartoe een voordracht op te stellen. Algemeen werd aangenomen dat vicaris-generaal Jan Geerdinck als eerste op de voordracht zou worden geplaatst. Geerdinck had na de Tweede Wereldoorlog feitelijk het bestuur van het aartsbisdom waargenomen, dit evenwel met dusdanig straffe hand dat hij geringe populariteit onder de priesters genoot. Geerdinck eindigde als tweede op de voordracht. Op de terna verscheen Alfrinks Nijmeegse collega kerkgeschiedenis R.R. Post als derde kandidaat. Tot veler verrassing werd de - buiten zijn vakgebied en buiten zijn seminarie - onbekende Alfrink als eerste op de voordracht geplaatst.[9]
In mei van datzelfde jaar werd hij door paus Pius XII benoemd tot titulair bisschop van Tyana en bisschop-coadjutor van kardinaal De Jong. Deze was niet meer in staat zelf als hoofdconsecrator op te treden en daarom werd deze taak op 17 juli van datzelfde jaar vervuld door monseigneur Paolo Giobbe (1880-1972), op dat moment sinds jaar en dag de pauselijke internuntius in Den Haag. Alfrink koos als wapenspreuk Evangelizare divitias Christi (uit Efeziërs 3:8: Christus' rijkdommen verkondigen).
Wegens de slechte gezondheid van De Jong nam Alfrink vrijwel alle lopende zaken van hem over. Alfrink had zich zelfs metterwoon gevestigd in het aartsbisschoppelijk paleis, dat door De Jong, die naar Amersfoort was verhuisd, was verlaten. Zijn Nijmeegse huishoudster Dora volgde hem naar Utrecht en woonde - evenals Alfrinks twee secretarissen - eveneens in het paleis. In 1952 werd hij voorzitter van de Nederlandse afdeling van Pax Christi.
De eerste grote taak was het organiseren van de manifestatie Honderd jaar Kromstaf in 1953, waarbij het jubileum van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie vol zelfvertrouwen, maar rekening houdend met anti-katholieke sentimenten bij de protestantse bevolking, werd gevierd. Hij had een grote invloed op de formulering van het omstreden Bisschoppelijk mandement van 1954.[10]
In de jaren 1954-55 werden de Nederlandse seminaries gevisiteerd door de Jezuïet Sebastiaan Tromp, consultor van het H. Officie en hoogleraar aan de Pauselijke Universiteit Gregoriana. Aanleiding voor deze visitatie was het feit dat men er in Rome lucht van had gekregen dat de Nijmegse zenuwarts Anna Terruwe in haar behandeling van neurosen bij priesters en seminaristen, een grote vrijheid gaf aan hun luststrevingen, en dus aan datgene wat als zwaar zondig gold. De visitatie vond plaats in een sfeer van geheimzinnigheid en intimidatie. De visitator bezocht ook Alfrink aan de Maliebaan, waar hij zich - volgens Alfrink - gedroeg als ware hij de Heilige Vader zelf. Het resultaat van de visitatie was dat Terruwe in diskrediet werd gebracht en dat haar leermeester, professor Willem Duynstee in 1957 naar Rome werd verbannen. Alfrink koos in deze kwestie de zijde van Terruwe, die overigens in de jaren zestig zou worden gerehabiliteerd.[11]
Als coadjutor slaagde Alfrink er niet in erg geliefd te worden bij zijn medewerkers en de priesters van het aartsbisdom. Hij sprak graag over zichzelf als over Uw bisschop, maar creëerde tegelijkertijd een grote afstand tot de mensen in het aartsdiocees. Daarbij bediende hij zich graag van enigszins cynisch commentaar, waarvan vele toehoorders huiverden. Bepaald onaangenaam was zijn gewoonte om aan priesters die hij aantrof bij feestelijkheden buiten hun parochie te begroeten met Zo X [achternaam], jij ook hier?, daarmee suggererend dat de priester zich ergens bevond waar hij niet behoorde te zijn. Ooit was er een priester, die door Alfrink werd aangetroffen bij een kerkwijding buiten zijn dorp, op een dergelijke vraag antwoordde: Zeker, monseigneur. Als U ermee instemt ben ik hier geboren.[12]
Aartsbisschop en kardinaal
Na het overlijden van De Jong in 1955 werd hij op 3 november van dat jaar benoemd tot aartsbisschop van het aartsbisdom Utrecht en daarmee metropoliet van de Nederlandse kerkprovincie. Het eerste waar hij in zijn nieuwe hoedanigheid mee te maken kreeg was de grootschalige reorganisatie van de Nederlandse kerkprovincie. Zo werd er een nieuw bisdom Groningen gecreëerd dat de drie Noordelijke provincies omvatte en een nieuw bisdom Rotterdam dat het Zuiden van het bisdom Haarlem ging omvatten. Utrecht, dat de drie Noordelijke provincies was kwijtgeraakt, moest - zeer tot verdriet van Alfrink - ook Het Gooi afstaan aan het bisdom Haarlem.
In 1957 werd hij benoemd tot eerste legerbisschop van het nieuw opgerichte Nederlands militair ordinariaat. Door paus Johannes XXIII werd hij tijdens het consistorie van 28 maart 1960 kardinaal-priester van de San Gioacchino ai Prati di Castello gecreëerd. Sommigen - waaronder zeker ook Alfrink zelf - hadden deze verheffing eerder verwacht, maar aannemelijk is dat paus Johannes zich in het begin van zijn pontificaat nog trachtte te houden aan de nog door paus Sixtus V gestelde norm die bepaalde dat het College van Kardinalen niet groter mocht zijn dan zeventig kardinalen. Pas in de loop van de tijd begon Johannes met de ruime overschrijding van die norm.[13] Daarbij moet worden bedacht dat Utrecht in het geheel nog geen zekere kardinaalszetel was. Vóór Alfrink was enkel zijn directe voorganger De Jong kardinaal gecreëerd, en deze creatie werd gezien als een eerbetoon aan de man die zich gedurende de Duitse bezetting kranig had geweerd.[14] In 1960 was een kardinaal nog een soort overgangsfiguur tussen de renaissance-vorst of de zeventiende- en achttiende eeuwse Principe, de Prins der Kerk en het moderne lid van een veel talrijker internationaal pauselijk adviescollege, zoals zich het College van Kardinalen na het Tweede Vaticaans Concilie zou ontwikkelen. Alfrinks kardinaalcreatie - nog compleet met cappa magna en kardinaalshoed, die daags na het consistorie door een medewerker van het Apostolisch Paleis bij Alfrink op het Nederlands College werd bezorgd - betekende ook een grote gebeurtenis in Nederland. Eenmaal terug op het aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan, kwamen tal van hoogwaardigheidsbekleders de kardinaal persoonlijk gelukwensen.[15]
In 1963 werd Alfrink door prins Bernhard benaderd met de vraag zich in Rome met prinses Irene te verstaan over haar voorgenomen overgang naar de Rooms-katholieke Kerk, dit in verband met haar voorgenomen huwelijk met Carlos Hugo van Bourbon-Parma. In Rome aangekomen bestond er onduidelijkheid over de wijze waarop prinses Irene in 1940 op Buckingham Palace was gedoopt. Volgens het katholieke sacrament van de doop, moest er echt sprake zijn van overgieten met wijwater, in plaats van - zoals de protestanten deden - het deppen met water. Een telefoontje naar Soestdijk had kunnen volstaan, maar Alfrink besloot tot herdoop sub conditione. Dat was een gebruikelijke vorm van herdopen die bij gemengde huwelijken wel plaatsvond. De gebruikte formulering luidde dan: indien Gij niet gedoopt zijt, zo doop ik U in de naam van etc. De herdoop vond plaats in de binnenkapel van de Sint-Paulus buiten de Muren en leidde tot grote beroering in zowel politiek Nederland als binnen de Nederlandse oecumenische beweging, waar het herdopen gezien werd als een regelrechte belediging.[16] Later zou het huwelijk van Irene en Carlos Hugo niet worden voltrokken door de paus, zoals de Bourbons wilden, en evenmin door Alfrink, maar door de vroegere nuntius Paolo Giobbe.[17] Volgens Ton van Schaik had Alfrink niet voorzien dat de herdoop tot grote narigheid zou leiden. Later heeft Alfrink gezegd dat als hij het allemaal geweten had hij het niet gedaan had. Hij heeft zijn excuus aangeboden. Hij stond onder de zware druk van de Bourbons, een oud-adellijke familie waar hij hoog tegen op keek.[18] De gebeurtenissen leidden tot een, tot dan toe ongekende, ontmoeting tussen katholieken en de kerken van de Reformatie, waar men in een diepgaand oecumenisch gesprek over de doop en gemengde huwelijken kwam tot wederzijdse dooperkenning en gemeenschappelijke regels met betrekking tot kerkovergang.[19]
Tweede Vaticaans Concilie
Alfrink werd lid van de commissie van voorbereiding voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) en gekozen in het tienkoppige presidium, waarvan hij zowel in leeftijd als in anciënniteit het jongste lid was. De voorbereidingscommissie zette de lijnen uit voor het Concilie aan de hand van een nauwgezette bespreking van concept-teksten. Alfrink maakte daarbij gebruik van het doorwrochte theologisch voorwerk dat door de Utrechtse theologen Herman Fortmann en Frans Haarsma werd verricht. Voorafgaand aan het Concilie publiceerden de Nederlandse bisschoppen een herderlijk schrijven die in een Italiaanse - door de Salesianen bezorgde en naar later bleek foutieve - vertaling de indruk wekte dat de Nederlandse bisschoppen de pauselijke onfeilbaarheid ter discussie wilden stellen. Deze brief was het begin van een zekere spanning tussen het Nederlands episcopaat en de Romeinse Curie, die zich tijdens - en na - het Concilie nog zou verdiepen.[20] Tijdens dat Concilie was hij betrokken bij een incident met kardinaal Ottaviani (1890-1979). Tijdens Ottaviani's pleidooi op het concilie om de liturgie met de nodige omzichtigheid te behandelen overschreed Ottaviani de voorgeschreven limiettijd van tien minuten. Toen kardinaal Alfrink hem hier op wees (Eminentia vestra habeat me excusatum, quindecim momenta praeterierunt - Pardon, emininetie, er zijn al vijftien minuten voorbij), zei Ottaviani Ego iam finivi, iam finivi, iam finivi (ik ben al klaar) en terwijl hij naar zijn plaats terugliep klonk er luid applaus in de Sint-Pieter (plausus in aula).[21] De vernederde Ottaviani bleef een dag weg van het concilie, maar hervatte daarna onverstoorbaar zijn werk.[22][23][24]
Tijdens het concilie zou Alfrink zich overigens ontwikkelen tot een van de meest gezaghebbende concilievaders. Hij zou in totaal 23 keer interveniëren en zijn bijdragen werden - het meest nog die over de bisschoppelijke collegialiteit - door vriend en vijand gewaardeerd om hun helderheid en doorwrochte theologische onderbouwing. Zijn voornaamste inbreng was erop gericht om de bisschoppen een grotere invloed te geven op het bestuur van de wereldkerk. Uitdrukkelijk was het daarbij niet zijn bedoeling om het pauselijk primaat aan te tasten, maar om te benadrukken dat de bisschoppen naast, en samen met de paus een verantwoordelijkheid hadden. Daarbij richtte hij de aandacht ook, en vooral op de rol van de Romeinse Curie die naar Alfrinks mening te veel functioneerde als de uitvoerende macht van de paus alleen. Naar Alfrinks opvatting zou na de paus eerst het College van Bisschoppen moeten komen, en daarna - als uitvoerende dienst van zowel de paus als de bisschoppen - de Curie. Deze opvattingen werd gedeeld door veel Europese bisschoppen. Het instrument van de bisschoppensynode leek aanvankelijk bedoeld als een uitvloeisel van Alfrinks ideeën, maar al spoedig na het Concilie zou vanuit de Romeinse Curie succesvol worden getracht om de bisschoppensynode zijn bestuurlijke invloed te ontnemen.
Na de dood van paus Johannes nam Alfrink deel aan het conclaaf van 1963 dat leidde tot de verkiezing van Giovanni Battista Montini die de naam Paulus VI aannam. Tijdens de eerste zitting van het Concilie had Alfrink nog enkele dagen bij Montini gelogeerd en in die tijd was een vriendschap tussen beiden ontstaan, die pas later - onder invloed van de spanningen in de Nederlandse kerkprovincie - zou bekoelen. Volgens Van Schaik is het aannemelijk dat Alfrink tijdens het conclaaf op Montini heeft gestemd. In elk geval is, aldus van Schaik,
'(...) duidelijk dat Alfrink meer verwantschap vertoonde met de gecompliceerde en filosofisch ingestelde intellectueel Montini, dan met de goede paus Johannes voor wie natuur en bovennatuur als vanzelf in elkaar overgingen en die met Gods engelen en heiligen omging alsof ze op de boerderijen van zijn geboortedorp woonden[25]
Vanaf 1966 begonnen er evenwel spanningen te ontstaan in Alfrinks relatie met paus Montini. In 1966 gaf hij het imprimatur aan de Nieuwe Katechismus, die later - op last van de paus - door een commissie van kardinalen werd bijgesteld.[26][27] In 1966 begon ook het Pastoraal Concilie dat - als experiment met kerkelijke democratie (hetgeen feitelijk een contradictio in terminis is) - door paus en Curie met argusogen werd gevolgd. Zowel de Katechismus als het Pastoraal Concilie kregen ook in de buitenlandse, en dan vooral Italiaanse, pers veel aandacht, waardoor het beeld kon ontstaan van Alfrink als een van Rome losgezongen modernist. In diezelfde periode presideerde hij het eerste symposium van de West-Europese bisschoppen (Noordwijkerhout, 1967).
Van 1964 tot 1978 was hij de internationaal voorzitter van Pax Christi en van 1952 tot 1976 voorzitter van Pax Christi Nederland. Wat de kardinaal het meeste heeft geërgerd in die tijd was de suggestie dat Pax Christi betaald werd door de Russen, zo vertelde hij in Leven in de Kerk, een gesprek met Michel van der Plas (Ambo): ,,Ieder betaalde de onkosten voor de ontvangst...de reiskosten werden door iedere club zelf gedragen. De laatste keer in Moskou heb ik mijn ticket uit mijn eigen zak betaald," aldus de nog steeds geërgerde kardinaal.
Alfrink kwam in de jaren 1970 in conflict met de pater-assumptionist Winand Kotte, toen deze de Sint-Willibrordusgemeenschap oprichtte en de neogotische Sint-Willibrorduskerk in Utrecht vrijwaarde van de sloop. Dit conflict zou pas in 2008 met Mgr. Eijk bijgelegd worden.[28]
Crisis in de Nederlandse Kerkprovincie
Alfrink was aartsbisschop van het aartsbisdom Utrecht in een zeer onrustige tijd. Er was een crisis in de Katholieke Kerk, in het geloof en in de relatie met het Vaticaan. Het katholieke volksdeel werd steeds kleiner. Alfrink was een traditioneel ingestelde katholiek. Als aartsbisschop trachtte hij - naar later kon worden vastgesteld: tevergeefs - de uitersten binnen de Nederlandse kerkprovincie te verzoenen. Hij was aangeraakt door de geest van het Tweede Vaticaans Concilie en meende dat het zijn taak was de besluiten van het Concilie op een eigentijdse manier om te zetten in beleid voor de Nederlandse kerkprovincie. Alfrink wenste wel een open oog en oor te houden voor de noden van zijn geloofsgemeenschap, die er in die tijd onder meer uit bestonden dat het aantal priesterroepingen sterk afnam, terwijl tegelijkertijd een groeiend aantal priesters uittrad om te gaan trouwen. Alfrinks imago van progressieve kerkvorst had hij overwegend te danken aan zijn optreden tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, waar hij een van de voornaamste woordvoerders was op het punt van de bisschoppelijke collegialiteit. Ingrijpen tegen in zijn ogen al te progressief optredende gelovigen deed hij niet vaak, maar wel toen pastores van de Utrechtse studentenparochie celebreerden in een oecumenische tafelviering.
De aanvaarding van het 'ambtsrapport', waarin de ontkoppeling van priesterschap en celibaat werd bepleit, in januari 1970 tijdens de vijfde zitting van het in 1968 begonnen Concilie van Noordwijkerhout betekende voor Alfrink persoonlijk en voor de kerkprovincie echter een keerpunt. De Nederlandse kerkprovincie dolf het onderspit tegen Rome, waar Alfrink twee maal moest verschijnen om uitleg te geven en nadere instructie te ontvangen. In Rome werd de periode na het Concilie gekenmerkt door het streven van de Romeinse Curie om haar greep op de wereldkerk te verstevigen, een streven dat vooral was ingegeven door het ogenschijnlijke verlies aan invloed dat Vaticanum II voor de Curie had opgeleverd. De kardinaal verloor, na de vijfde zitting van het Pastoraal Concilie, in Rome zijn al fors verminderde krediet, terwijl tegelijkertijd zijn krediet binnen Nederland toenam. De spanningen binnen de kerkprovincie namen vervolgens zeer toe, mede door benoemingen van enkele Rome-getrouwe bisschoppen onder wie Ad Simonis (Rotterdam) in 1970, Joannes Gijsen (Roermond) in 1972, Henny Bomers en (in mindere mate) Joseph Lescrauwaet (beiden in Haarlem) in 1983 en Johannes ter Schure (Den Bosch) in 1984.
De benoeming van Simonis op 30 december 1970 sloeg in Rotterdam, en overigens niet alleen daar, in als een bom. Aan die benoeming was een ingewikkelde inspraak voorafgegaan, waarbij drie kandidaten werden voorgedragen. Dezen zouden evenwel geen van allen worden benoemd. Alfrink was aangeslagen en teleurgesteld. Simonis had zich meer dan eens kritisch over de Nederlandse bisschoppenconferentie uitgelaten. Tijdens de homilie bij de wijding van Simonis zei Alfrink, sprekend over de toegenomen polarisatie en de verharding van standpunten die het gevolg waren van de benoeming:
Dat alles heeft veel schade gedaan aan de kerk en het heeft vertrouwen in de kerkelijke autoriteiten ondermijnd. En het meest spijtige daarbij is wellicht dat het vermeden had kunnen worden, wanneer men andere wegen was gegaan. Een herhaling van deze situatie moet tot alle prijs worden vermeden. Ik denk dat iedereen aan wie de toekomst van de Nederlandse kerk ter harte gaat, dit zal betreuren en zal verstaan hoezeer de opdracht van het episcopaat om ten opzichte van al hun gelovigen hun herdersambt waar te maken, daardoor is verzwaard.[29]
Alfrink heeft erg onder de polarisatie geleden en trachtte meerdere vleugels te verzoenen, maar effectieve verzoening bleef uit. Eenzaamheid en een zeker isolement is wellicht verbonden met deze functie, zei hij eens. Zijn rechterhand als vicaris, pater dr. H.M. van Munster, O.F.M. zei ooit, toen Alfrink nog leefde: Over de kardinaal valt veel goeds te vertellen, maar aardig is hij niet. Kardinaal Simonis is aardig. Alfrink was ook een man die voor zover bekend door niemand werd getutoyeerd, ook niet privé door collega-bisschoppen.[30]
Onderscheiding
Kort voor Alfrinks emeritaat, namelijk bij Alfrinks 50-jarig priesterjublieum, stond minister-president Den Uyl (PvdA) erop dat hijzelf - en niet zijn, katholieke, minister van Justitie Van Agt - de kardinaal de versierselen zou uitreiken van Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw, de hoogste Nederlandse onderscheiding. Alfrink kreeg op deze wijze dezelfde eer als degene die was toegevallen aan zijn voorganger De Jong om diens onverzettelijke houding tegenover de Duitsers. Alfrinks opvolgers Johannes Willebrands en Ad Simonis werden onderscheiden met een andere, lagere onderscheiding: het grootkruis in de Orde van Oranje-Nassau; in beide gevallen overigens niet uitgereikt door de premier. Deze laatste onderscheiding had Alfrink overigens al mogen ontvangen in 1963.
Laatste jaren
Op 5 juli 1975 bood Alfrink - zoals voorzien is in het kerkelijk wetboek - zijn ontslag aan, dat, tot zijn teleurstelling per kerende post door paus Paulus VI geaccepteerd werd. Alfrink raakte door het onverwacht snelle ontslag uit evenwicht. Hij voelde zich gekwetst, werd ziek en was anderhalve maand niet tot werken in staat.[31] Als zijn opvolger werd kardinaal Willebrands (1909-2006) benoemd, die zijn taak als President van de Pauselijke Raad ter Bevordering van de Eenheid van de Christenen in Rome niet wilde opgeven en Utrecht 'erbij' deed. Deze situatie duurde zeven jaar. Willebrands keerde weer terug naar Rome. Pas in 1982 lukte het deze om twee hulpbisschoppen, dr. Johannes Antonius de Kok, O.F.M. en drs. Johannes Bernardus Niënhaus, naast zich te krijgen. Kardinaal Alfrink nam, samen met kardinaal Willebrands, deel aan het conclaaf van augustus 1978 en toonde zich na afloop tevreden met de verkiezing van Albino Luciani tot paus Johannes Paulus I. Na diens plotselinge overlijden nam Alfrink ook deel aan het oktoberconclaaf van dat jaar. In de verkiezing van Karol Józef Wojtyła, die de naam Johannes Paulus II aannam, meende hij te zien dat de kardinalen een geestverwant van Luciani hadden gekozen.
Alfrink woonde de laatste jaren van zijn leven - met zijn huishoudster Dora - in een bungalow op Dijnselburg bij Huis ter Heide. Deze was speciaal voor de kardinaal ontworpen. Hij verscheen voor het laatst in het openbaar toen paus Johannes Paulus II in 1985 de kardinaal bezocht tijdens zijn bezoek aan Nederland, Luxemburg en België.
Bernardus Johannes Alfrink was de vijfde Nederlandse kardinaal sinds de Reformatie. Hij overleed op 87-jarige leeftijd in het Sint Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein en rust op begraafplaats St. Barbara te Utrecht, waar hij begraven is naast zijn voorganger kardinaal De Jong.
Eerbewijzen
Onderscheidingen
- Ridder Grootkruis Orde van Oranje Nassau (1963)
- Ridder Grootkruis Orde van de Nederlandse Leeuw (1974)
- Erebaljuw Grootkruis Souvereine Militaire Hospitaal Orde van Sint Jan van Jeruzalem, van Rhodos en van Malta
- Ridder Grootkruis Orde van het Heilig Graf van Jeruzalem
- Grootofficcier Orde van de Eikenkroon (Luxembrug)
- Grootprior van de Nederlanse Commanderije van het Heilig Graf van Jeruzalem
Eredoctoraten
- S. theol, Katholieke Universiteit Leuven (1961)
- Iur., Universiteit van Notre Dame, Indiana, Verenigde Staten (1965)
- Onderwijskunde, Villanova Universiteit, Pennsylvania, Verenigde Staten (1973)
- S. theol., Universiteit van Yale (1976)
- S. theol., Katholieke Universiteit Nijmegen (1976)
Overig
- Ereburger van Nijkerk (1963)
- Erepresident van Pax Christi Internationaal (1978)
Literatuur
Beknopte bibliografie van de werken van Bernardus Alfrink
- Israelitische und Babylonische Jenseitsvorstellungen. Dissertation bei der Päpstlichen Bibelkommission zur Erlangung der Doktorwürde eingereicht von Bernhard Alfrink, Priester der Erzdiözese Utrecht (Rome, 1930)
- Het Boek Prediker (Brugge, 1932)
- Het boek Ecclesiasticus (Brugge, 1934)
- (met G. Hartmann en P. van Grinsven) Epistels en evangeliën volgens het Romeinsch missaal (Hilversum, 1938)
- Het Passieverhaal der vier Evangelisten (Nijmegen, 1946)
- Over "typologische« exegese" van het Oude Testament (oratie Nijmegen 1945)
- Josue, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd (Roermond, 1952)
- Vragen aan de Kerk: toespraken van kardinaal Alfrink in de jaren van het concilie, met een inleiding van Edward Schillebeeckx (Utrecht/Baarn, 1967)
- Vrede is meer...:kardinaal Alfrink over oorlog en vrede Pax Christi, 1973
- Leven in de Kerk. Michel van der Plas in gesprek met Kardinaal Alfrink Utrecht/Baarn, 1984
Over Alfrink
- J.A. Bornewasser et. al. 'Alfrink en de Kerk. Historische en theologische essays, aangeboden aan kardinaal Alfrink bij zijn zilveren bisschopsjubileum Baarn Ambo, 1976 ISBN 9026303599
- Walter Goddijn, "Paul VI et le Cardinal Alfrink", in: Paola VI e la collegialità episcopale Uitgegeven door Instituto Paola VI, (15) Brescia 1995, 248-251
- Walter Goddijn, Rode oktober. Honderd dagen Alfrink. Een bijdrage tot de empirische ecclesiologie Ambo, Baarn, 1983
- Walter Goddijn en G. Knuvelder, red., Hervorming zonder schisma: historisch-sociologische studies over de kerk van Alfrink bij gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag Hilversum, 1980
- Jan Grootaers, "Une restauration de la théologie de l'episcopat": contributions de Cardinal Alfrink à la préperation de Vatican II"", in: Elmer Klinger en Klaus Wittstadt, red., Glaube im Prozeß. Christsein nach dem II. Vatikanum. Für Karl Rahner. Freiburg/Bazel/Wenen, 1984.
- J.Y.H.A. Jacobs, "Bernardus Johannes kardinaal Alfrink (1900-1987), gezaghebbend vanaf leerstoel en bisschopszetel" Trajecta 3 (1994) 155-170
- J.B.W.M. Möller, "Jaargetijde kardinaal Alfrink. Homilie tijdens de Eucharistieviering Analecta Aartsbisdom Utrecht 62 (1989) 1-3
- Ton Oostveen, Bernard Alfrink, Katholiek Den Bosch, 1972
- Fabrizio de Santis, Alfrink. Il Cardinale d'Olanda Milaan, 1969
- E. Schoenmakers s.j., "Kardinaal Alfrink in de crisis der Nederlandse kerk" De Heraut 95 (1994) 209-215
- M.G. Spiertz, "De aartsbisschop-coadjutor B.J. Alfrink voor een dilemma. Het moeizame ontstaan van het Mandement van 1954" Trajecta 5 (1996) 243-274
- Wim Zaal, "Die van Nijkerk" in: Nederlandse sekten en messianen Amsterdam, 1972
Zie ook
Externe links
- J. Bosmans, Alfrink, Bernardus Johannes (1900-1987), in Biografisch Woordenboek van Nederland
- Bernardus Johannes kardinaal Alfrink (1900-1987): gezaghebbend vanaf leerstoel en bisschopszetel, J.Y.H.A. Jacobs
- Gegevens over kardinaal Alfrink op www.catholic-hierarchy.org
- Zijn wapen en portret, www.araldicavaticana.com
- ↑ Pius XI, Literae apostilicae motu proprio datae de disciplinae biblicae magistris, AAS 16, 1924, 180-182, hier beschikbaar in Engelse vertaling
- ↑ Ton H.M. van Schaik, Alfrink: een biografie, Amsterdam- - Anthos - 1997, ISBN 0924064033 p. 87
- ↑ Gegegevens over Alfrinks studietijd zijn ontleend aan Ton. H.M. van Schaik, op. cit, 91-113
- ↑ J.Y.H.A. Jacobs, "Bernardus Johannes kardinaal Alfrink (1900-1987): gezaghebbend vanaf leerstoel en bisschopszetel" Trajectum 3 (1994) 155-170, 158
- ↑ Op de oorspronkelijke tekst (van 333 bladzijden) schreef Alfrink in Nederland nog een supplement.
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op cit 126-128
- ↑ B.J. Alfrink, Over "typologische" exegese van het Oude Testament : rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleeraar in de exegese van het Oude Testament aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen op vrijdag 23 november 1945, Nijmegen/Utrecht, Dekker & Van de Vegt, 1945
- ↑ J.Y.H.A. Jacobs, op. cit, 160
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit, p. 187 e.v.
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op cit, p. 220-238, toont aan dat anders dan latere auteurs - die het beeld van de progressieve kardinaal van na het concilie met dat van de coadjutor wilden verzoenen - ten onrechte meenden dat Alfrink een matigende invloed op de tekst van het mandement zou hebben gehad. In werkelijkheid was hij er de voornaamste auteur van, en was er van gematigdheid geen sprake.
- ↑ Ton H. M. van Schaik, op. cit. 260-261
- ↑ Voor Alfrinks optreden als coadjutor: Ton H.M. van Schaik, op. cit, 184-238, citaat, aldaar op p. 253
- ↑ De norm werd pas door paus Paulus VI definitief vastgesteld op een maximum van 120 kiesgerechtigde kardinalen
- ↑ Alrinks opvolger, Johannes Willebrands was al kardinaal toen hij bezit nam van de Utrechtse zetel. Pas diens opvolger Adrianus Simonis werd na zijn benoeming tot aartsbisschop kardinaal gecreëerd, zodat sprake is van een broze traditie.
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit staat (p. 296 e.v.) uitgebreid stil bij alle feestelijkheden
- ↑ De zaak Irene
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit., 351, schrijft dat de paus zijn vingers niet wilde branden: noch aan de Carlistische beweging, noch aan de oecumenische spanningen in Nederland
- ↑ De gevolgen van de geheime doop voor de oecumenische beweging en Ton H.M. van Schaik, op. cit 351, waar een brief van Alfrink wordt geciteerd aan de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk: Ik stel er overigens prijs op te verklaren, dat indien ik met betrekking tot de doop, die in 1940 plaatsvond, over de gegevens had kunnen beschikken die mij thans zijn verstrekt, geen voorwaardelijke doop had hoeven geschieden
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit., 352
- ↑ (it) E' Scomparso Alfrink il Primate Olandese che si oppose alla Curia
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit., 328
- ↑ Ontwijding, Karel Van Isacker s.j., Davidsfonds, 1989
- ↑ What went wrong with Vatican II, The Catholic Crisis Explained, Ralph M. McInerny, www.ewtn.com
- ↑ Ralph W. Wiltgen, The Rhine Flows into the Tiber, New York, 1967, p. 28-29
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op. cit, 339
- ↑ Aan Kardinaal Alfrink, Paus Paulus VI, 30 maart 1967
- ↑ Cum in Neerlandia, Verklaring ter herziening van de Nieuwe Katechismus, Congregatie voor de Geloofsleer, kardinalen Frings, Lefèbvre, Jaeger, Florit, Browne en Joumet, 15 oktober 1968
- ↑ Mgr. Eijk doorbreekt Utrechtse patstelling, Henk Rijkers, Katholiek Nieuwsblad, 24 oktober 2008
- ↑ Ton H. M. van Schaik, op. cit., 455-456
- ↑ Ton H.M. van Schaik, op.cit, 192, meldt dat Alfrink vlak voor zijn bisschopswijding een wandeling maakte met zijn Nijmegse collega proximus Reinier Post. Deze vroeg hem of hij Alfrink mocht blijven tutoyeren, waarbij Alfrink duidelijk maakte dat dit tot de bisschopswijding zou zijn toegestaan.
- ↑ Alfrink
Voorganger: Pietro Doimo Munzani |
Titulair bisschop van Tyana 1951-1955 |
Opvolger: Primo Principi |
Voorganger: Johannes de Jong |
Aartsbisschop van Utrecht 1955-1975 |
Opvolger: Johannes Willebrands |
Voorganger: n.v.t. |
Legerbisschop 1957-1975 |
Opvolger: Johannes Willebrands |