• voor·avond
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘begin van de avond’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
  • samenstelling van  voor  en  avond  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vooravond vooravonden
verkleinwoord vooravondje vooravondjes

de vooravondm

  1. begin van de avond
  2. periode voorafgaand aan een bepaalde gebeurtenis of datum
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]