• pla·neet
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hemellichaam’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afkomstig van het (Oud)Griekse πλανήτης (planētēs) (zwerver) dat op zijn beurt verwant is met het Griekse πλαναώ (ronddwalen). Dit omdat de bewegingen van de planeten sterk afwijken van de bewegingen van de sterren. Vergelijk ook het Nederlandse dwaalster.
enkelvoud meervoud
naamwoord planeet planeten
verkleinwoord planeetje planeetjes

de planeetv / m

  1. (astronomie) een groot, rond en massief hemellichaam dat zelf geen licht geeft en in een vaste baan rond een ster draait
    • De Aarde is een planeet. 
     Doordat ik nu opeens zo afgezonderd was, voelde het alsof ik op een andere planeet was beland.[2]
  • Van een andere planeet komen
Wereldvreemd zijn, alle aansluiting met zijn/haar omgeving missen
  • Zijn planeet lezen
De toekomst voorspellen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]