pantoffel
- pan·tof·fel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘huisschoen’ voor het eerst aangetroffen in 1492 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pantoffel | pantoffels |
verkleinwoord | pantoffeltje | pantoffeltjes |
- een comfortabel soort schoeisel bedoeld om in huis te gedragen te worden
- ▸ Het dienstmeisje gaf me een paar pantoffels toen ik mijn schoenen had uitgetrokken en bracht me naar de salon, want nu heette het salon en niet woonkamer.[3]
- Onder de pantoffel zitten (of staan)
thuis niets te vertellen hebben
1.
- Het woord pantoffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pantoffel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pantoffel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pantoffel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be