• nacht·vo·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtvogel nachtvogels
verkleinwoord

de nachtvogelm

  1. (dierkunde) aanduiding voor vogels (Aves  ) uit soorten die overdag slapen en in de schemering of nacht actief zijn
     Ergens in de verte kraste een nachtvogel.[2]
     De kleine uil, met bruine en witte vleugels en grote goudkleurige ogen, is al meer dan een eeuw verward met een vergelijkbare soort. Maar wetenschappers uit Zweden en de VS die op het eiland onderzoek deden naar een andere nachtvogel, ontdekten min of meer bij toeval de aparte fluittoon van deze uil, die beduidend verschilt van zijn soortgenoten.[3]
[1] termen uit de ornithologie:
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron “Nieuwe uilensoort bij toeval ontdekt” (4-02-2013), Tubantia