Marioner met speler.
  • ma·ri·o·net
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1692 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord marionet marionetten
verkleinwoord marionetje marionetjes

de marionetv / m

  1. een pop die hangt aan een aantal draden en daarmee bespeeld kan worden
    • De kinderen zaten ademloos te kijken naar een spel met marionetten. 
  2. iemand in een belangrijke functie die klakkeloos doet wat machthebbers van hem verlangen
    • Na de inval in Tsjechoslowakije in '68 werd de regering daar vervangen door een stel marionetten van het Kremlin. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]